ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6637
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf van een Iraakse vreemdeling
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Iraakse vreemdeling, om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf. Eiser heeft op 8 oktober 1997 aanvragen ingediend, maar zijn verzoeken zijn door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het besluit van 28 oktober 1998, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Eiser stelt dat hij in Irak gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging vanwege zijn lidmaatschap van de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK) en zijn activiteiten voor deze organisatie. Hij heeft in het verleden te maken gehad met arrestatie en mishandeling door de Koerdische Democratische Partij (KDP). De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die aangeven dat aanhangers van de PUK in het PUK-gebied een veilig onderkomen kunnen vinden. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk risico loopt op vervolging en dat hij zich in het PUK-gebied kan vestigen. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris op goede gronden heeft aangenomen dat er geen rechtsgrond bestaat voor toelating als vluchteling. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat eiser geen aanspraak kan maken op een vergunning tot verblijf op basis van humanitaire redenen of verdragsrechtelijke verplichtingen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond.