4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voor de gevraagde vergunning tot verblijf in aanmerking komt. Daartoe heeft verweerder in het besluit in primo het navolgende overwogen.
Eiser voldoet niet aan de beleidseis dat moet vaststaan dat de vreemdeling als student is of zal worden ingeschreven aan een universiteit of hogeschool voor voltijdsonderwijs, omdat hij geen voltijdstudie volgt. Gesteld noch
gebleken is dat met het verblijf van eiser hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of gekomen op grond waarvan eiser om andere klemmende redenen van
humanitaire aard in het
bezit zou moeten worden gesteld van een vergunning tot verblijf. Evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden die ertoe moeten leiden dat in afwijking van het gevoerde beleid een vergunning tot verblijf moet worden verleend.
In het thans bestreden besluit heeft verweerder hetgeen in het besluit in primo is overwogen als herhaald en ingelast beschouwd. Voorts heeft verweerder nog het navolgende overwogen. Eisers stelling dat het door hem gevolgde
schakeljaar moet worden gezien als voorbereiding op de studie Bijzonder Beroepsonderwijs en dat hij op grond hiervan in het bezit dient te worden gesteld van een vergunning tot verblijf voor aanvullende examens, leidt niet tot een
ander oordeel. Om voor een vergunning tot verblijf voor aanvullende examens in aanmerking te komen dient de vreemdeling op grond van hoofdstuk B14/3.4.1. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 een schriftelijke verklaring van de
hoge school of universiteit over te leggen dat hij voor studie na aanvullende examens ingeschreven kan worden. Nu eiser een studie Bijzonder Beroepsonderwijs wil gaan volgen, kan hij een dergelijke verklaring niet overleggen. Eiser
komt mitsdien niet in aanmerking voor een vergunning tot verblijf voor aanvullende examens als bedoeld in hoofdstuk B14/3.4.1 Vc.
Eiser is niet gehoord omdat daartoe, gelet op het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van de Vw geen verplichting bestaat en dit evenmin door de zorgvuldigheid wordt gevorderd.
In het verweerschrift heeft verweerder nog het navolgende aangevoerd.
Het beleid voor beroepsonderwijs kent, in tegenstelling tot het beleid voor hoger onderwijs, geen ruimte voor een voorbereidingstijd om zich te kwalificeren voor de beoogde studie. In dit licht dient de overweging in het bestreden
besluit over het (niet) overleggen van een verklaring van hoge school of universiteit begrepen te worden. Ingevolge hoofdstuk B14/3.4 Vc wordt een vergunning tot verblijf met het oog op aanvullende examens bij een eerste toelating
slechts verleend tot uiterlijk één jaar na de datum van inreis. Nu eiser reeds op 6 juli 1998 Nederland is ingereisd heeft hij ook om deze reden geen recht op toelating. Eiser is de facto in de gelegenheid gesteld het
schakelprogramma af te ronden.
Ter zitting heeft verweerder nog het navolgende aangevoerd.
Eiser wil een vergunning tot verblijf voor een voorbereidend jaar van zijn beroepsopleiding. Dat is evenwel op basis van het beleid niet mogelijk nu ten aanzien van beroepsonderwijs niet voorzien is in een voorbereidend jaar. Om die
reden kon eiser ook geen bijzondere feiten en omstandigheden aanvoeren die tot een ander oordeel hadden kunnen leiden.
Eerst ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de schakelklas een onderdeel vormt van zijn beroepsopleiding. Uit het dossier valt zulks evenwel niet op te maken. In het onderhavige geval gaat het niet om een vergunning tot verblijf
wegens studie, maar om een vergunning tot verblijf voor een voorbereidend jaar. Eiser kan thans, nu hij de schakelklas heeft doorlopen, alsnog een aanvraag voor een vergunning tot verblijf wegens studie indienen.