ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6588

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 00/714
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H. van Delden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de bekendmaking van de Minister van LNV over het houden van nertsen voor bontproductie

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, hebben eisers, waaronder de Nederlandse Vereniging van Fokkers van Edelpelsdieren (N.F.E.) en verschillende nertsenhouders, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eisers betogen dat de bekendmaking van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) van 14 april 2000, waarin een voornemen tot beëindiging van het bedrijfsmatig houden van nertsen voor de bontproductie werd aangekondigd, onrechtmatig is. Zij stellen dat deze bekendmaking in strijd is met het legaliteitsbeginsel, het beginsel van rechtszekerheid, en het motiveringsbeginsel. De eisers hebben aanzienlijke investeringen gedaan in hun nertsenhouderijen en vrezen dat de aangekondigde maatregelen hen onevenredig zullen schaden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bekendmaking geen algemeen verbindend voorschrift is, maar feitelijke mededelingen bevat over de intenties van de regering. De rechtbank oordeelt dat de bekendmaking niet zonder wettelijke grondslag had mogen plaatsvinden, maar dat de aangekondigde wetgeving en overgangsmaatregelen in de toekomst een wettelijke basis zullen bieden. De rechtbank concludeert dat de vordering van de eisers moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door de gedaagde. De eisers worden veroordeeld in de kosten van het geding.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van de juridische en maatschappelijke discussie rondom het houden van nertsen voor bontproductie en de veranderende opvattingen hierover in de samenleving. De rechtbank erkent de zorgen van de eisers, maar stelt vast dat de bekendmaking niet onrechtmatig is en dat de overheid de ruimte heeft om toekomstige wetgeving voor te bereiden.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht - President
Vonnis in kort geding van 20 juli 2000,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 00/714 van:
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Nederlandse Vereniging van Fokkers van Edelpelsdieren (N.F.E.),
statutair gevestigd te 's-Gravenhage en kantoorhoudende te Nederasselt,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eikendreef Mierlo B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Mierlo,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Nertsfokkerij [eiser 3] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [adres], gemeente [woonplaats],
4. [eiser 4] en [eiser 5],
beiden wonende te [adres], gemeente [woonplaats],
eisers,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
advocaat mr. G.M.F. Snijders te Utrecht,
tegen:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV),
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.W.H. van Wijk.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 6 juli 2000 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
- De N.F.E. is een vereniging van (onder meer) eigenaren van pelsdierhouderijen, die zich ten doel stelt de fokkerij van edelpelsdieren te bevorderen. De overige eisers zijn nertsenhouders en leden van de N.F.E.
- Op 1 juli 1999 heeft een meerderheid van de Tweede Kamer een motie, de motie Swildens-Rozendaal, aangenomen. Daarin werd de regering verzocht zo spoedig mogelijk een groeistop op het bedrijfsmatig houden van nertsen af te kondigen, en maatregelen voor te bereiden teneinde het bedrijfsmatig houden van nertsen te beëindigen.
- In een brief van 24 maart 2000 heeft de Minister van LNV de Tweede Kamer onder meer meegedeeld niet afwijzend ten opzichte van de motie te staan.
- In de Staatscourant van 13 april 2000 heeft de Minister een bekendmaking met referentie TRCJZ/2000/3733 inzake het houden van dieren voor de productie van bont doen plaatsen. De tekst luidt als volgt:
"Op 1 juli 1999 heeft de Tweede Kamer de motie Swildens-Rozendaal c.s. aanvaard (handelingen II 1995 96. blz. 5606-5610. 5631) waarin de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt verzocht maatregelen voor te bereiden om het bedrijfsmatig houden van nertsen te beëindigen omdat het doel van de bontproductie de instandhouding van de bedrijfsmatige nertsenhouderij niet rechtvaardigt. Tevens dringt de motie aan op het afkondigen van een groeistop op het bedrijfsmatig houden van nertsen.
Het kabinet staat niet afwijzend tegenover uitvoering van de motie. Indien tot het voorbereiden van een verbod op het bedrijfsmatig houden van dieren, en in ieder geval van nertsen -met het oog op de productie van bont wordt overgegaan- zal in die regeling worden voorzien in overgangsmaatregelen voor bestaande bedrijven. Vooralsnog zullen geen consequenties worden verbonden aan een toename van het aantal dieren op een bedrijf. Voor houders die na de datum van deze bekendmaking in de Staatscourant zijn begonnen met het houden van nertsen zullen geen overgangsmaatregelen worden getroffen, tenzij zij op dit moment reeds beschikken over alle benodigde vergunningen en reeds investeringen hebben gedaan.
Er zullen derhalve slechts overgangsmaatregelen worden getroffen voor houders van nertsen die kunnen aantonen dat zij op de datum van publicatie van deze bekendmaking in de Staatscourant:
reeds bedrijfsmatig nertsen hielden
of
beschikten over een door het bevoegd gezag afgegeven milieuvergunning gericht op het bedrijfsmatig houden van nertsen en ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van nertsen aantoonbaar investeringsverplichtingen waren aangegaan.
Indien een nertsenhouderij bij de inwerkingtreding van het verbod is gevestigd op een andere locatie dan op het moment van publicatie van deze bekendmaking in de Staatscourant, zullen de overgangsmaatregelen alleen van toepassing zijn indien de houder kan aantonen dat hij de nertsenhouderij in zijn geheel heeft verplaatst en er op de oude locatie geen sprake meer is van het bedrijfsmatig houden van nertsen.
Om recht te doen aan het voornemen de nertsenhouderij op termijn in zijn geheel te beëindigen zullen de overgangstermijnen niet van toepassing zijn op houders van nertsen die na de datum van bekendmaking van deze publicatie in de Staatscourant een nertsenhouderij hebben overgenomen.
Ter voorkoming van misverstanden wordt tenslotte nog opgemerkt dat de onderhavige mededeling uitsluitend betrekking heeft op die dieren die bedrijfsmatig worden gehouden met het oog op de productie van bont. Het houden van dieren anders dan voor de productie van bont, zoals met name het houden van een dier als gezelschapsdier, wordt niet bestreken."
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eisers vorderen -zakelijk weergegeven- plaatsing van een bekendmaking in de Staatcourant waarbij de bekendmaking van 14 april 2000 (referentie TRCJZ/2000/3733) met onmiddellijke ingang wordt ingetrokken.
Daartoe voeren eisers onder meer het volgende aan.
De bekendmaking is onrechtmatig jegens de leden van de N.F.E., omdat zij in strijd is met het legaliteitsbeginsel. De bekendmaking, die algemene naar buiten werkende voorschriften bevat, ontbeert immers een wettelijke grondslag.
Daarnaast is er strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Eisers hebben eraan meegewerkt om volgens een plan van aanpak het welzijn van de nertsen te verbeteren. In goed vertrouwen hebben zij daartoe voor circa 70 miljoen gulden investeringen gedaan. Thans wordt geen redelijke termijn aangehouden waarbinnen het houden van nertsen voor productiedoeleinden moet worden gestaakt. Bovendien worden Europese ontwikkelingen niet afgewacht.
De bekendmaking is ook strijdig met het motiveringsbeginsel. Op 30 maart 2000 heeft de Minister in een overleg met de Tweede Kamer nog opgemerkt dat het welzijn van de nertsen zeker voor verbetering vatbaar is, maar dat het niet van dien aard is dat het een reden kan zijn voor een verbod. Er is twijfel of het EG-recht een verbod op nationaal niveau toestaat; voor een Europees verbod is geen draagvlak. Op welke termijn ooit van een verbod sprake zal zijn is volstrekt onduidelijk. Tot 14 april 2000 is door de Minister nimmer over de mogelijkheid van een overnamestop geschreven of gesproken.
De bekendmaking, die op onrechtmatige wijze inbreuk maakt op het eigendomsrecht van nertsenhouders, is bovendien strijdig met het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van evenredigheid, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Zowel nieuwkomers aan wie in feite de toegang tot de nertsenfok-markt wordt ontzegd, als iedere nertsenhouder die overweegt zijn bedrijf over te dragen, lijden onevenredig schade. Een overnamestop brengt een verbod op de nertsenhouderij niet dichterbij en levert voor de Staat dan ook geen enkele winst op.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eisers hebben allereerst aangevoerd dat de bekendmaking onrechtmatig is omdat omdat zij een algemeen verbindend voorschrift is zonder wettelijke grondslag.
Eisers kunnen in deze stellingname echter niet worden gevolgd.
Gedaagde heeft gemotiveerd uiteengezet dat de bekendmaking geen algemene naar buiten werkende of algemeen verbindende voorschriften bevat. Met gedaagde kan worden gecomcludeerd dat de bekendmaking feitelijke mededelingen bevat. Zij verschaft inlichtingen betreffende een voornemen van het kabinet om tot een regeling te komen die ertoe strekt het bedrijfsmatig houden van nertsen te beëindigen. Daarbij worden de nertsenhouders gewaarschuwd om geen investeringsverplichtingen aan te gaan in hun bedrijfstak.
3.2. Dat het effect van de bekendmaking zou kunnen zijn dat er geen nieuwe ondernemers in de nertsenhouderij bijkomen, maakt nog niet dat de bekendmaking kan worden gekwalificeerd als een algemeen verbindend voorschrift. Zulks geldt ook voor het effect van de bekendmaking op overname van bedrijven in deze sector. Hoewel met name dit laatste effect voor eisers een lastige zaak is, dient onder ogen te worden gezien dat op handen zijnde nieuwe wetgeving die gevolgen heeft voor een bepaalde sector, altijd onzekerheden meebrengt. Dit klemt temeer indien zoals in deze zaak de te verwachten nieuwe regeling negatief uitpakt voor een bepaalde groep.
Omdat de bekendmaking duidelijk is over te verwachten overgangsmaatregelen, kan echter worden voorkomen dat nertsenhouders onnodig financiële verplichtingen aangaan. Schade uit dien hoofde zal daarom niet hoeven te worden geleden. Dat sommige nertsenhouders thans tijdelijk met voor hen vervelende gevolgen kunnen worden geconfronteerd is onvermijdelijk maar wettigt niet de conclusie van onrechtmatig handelen door gedaagde.
3.3. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er in casu sprake is van strijd met het legaliteitsbeginsel. Gedaagde heeft onweersproken aangevoerd dat dit beginsel in Nederland niet inhoudt dat ieder handelen van de overheid een wettelijke grondslag dient te hebben. In casu is van belang dat de bekendmaking niet van zó ingrijpende aard is dat zij zonder wettelijke grondslag niet had mogen plaatsvinden. Gedaagde heeft er terecht op gewezen dat een nog tot stand te brengen verbod met bijbehorende overgangsmaatregelen een wettelijke grondslag zal bieden. Bij de behandeling van het wetsvoorstel terzake zullen eisers hun bezwaren tegen het voorstel en de overgangstermijnen kunnen voorleggen aan de Regering en de Staten-Generaal.
3.4. Van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur is voorshands niet gebleken.
Tussen partijen staat vast dat er al vele jaren binnen en buiten het parlement discussie is over het houden van pelsdieren voor de bontproductie. In deze discussie speelt een rol dat maatschappelijke en juridische opvattingen over dit onderwerp aan verandering onderhevig zijn.
Bij het aannemen van de betreffende motie heeft de meerderheid van de Tweede Kamer een verdere verschuiving in de maatschappelijke opvattingen naar de ethische onaanvaaardbaarheid van het houden van nertsen voor de productie van bont geconstateerd. De Minister zou, naar zeggen van eisers, op 30 maart 2000 in de Tweede Kamer hebben opgemerkt dat het welzijn van de nertsen geen reden kan zijn voor een verbod. Een dergelijke opmerking staat echter niet in de weg aan het uiten van een voornemen tot regelgeving als in de bekendmaking neergelegd.
3.5. Gedaagde heeft weersproken dat Europese ontwikkelingen niet zijn afgewacht. Daarbij is van belang dat de Europese Commissie in haar commentaar op een Brits wetsvoorstel voor een verbod op de nertsenhouderij erop heeft gewezen dat lidstaten bevoegd blijven om nationale regelingen te treffen die andere doeleinden nastreven dan de gemeenschappelijke marktordening. Dit hoewel pelsdieren vallen onder een dergelijke ordening. Dat de Commissie in dat verband wijst op de wenselijkheid dat de lidstaten wachten op Europese wetgeving, doet daaraan niet af. Evenmin is daarbij van belang dat de betrokken sector in Groot Brittannië geen grootschalige markt betreft.
3.6. Eisers hebben tegenover het verweer van gedaagde dat er geen sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet aannemelijk gemaakt dat het plaatsen van de bekendmaking wel strijd met deze beginselen zou opleveren.
Gedaagde heeft er terecht op gewezen dat de nertsenhouders er niet op hebben mogen vertrouwen dat met de uitvoering van een plan van aanpak ter verbetering van het welzijn van de nertsen een verbod op het houden van nertsen op ethische gronden voor altijd van de baan zou zijn. Eisers hebben ook niet kunnen weerleggen dat de bekendmaking is voorzien van een motivering die in ieder geval binnen het kader van de huidige procedure niet als onvoldoende kan worden aangemerkt. In het kader van de voorbereiding en behandeling van het wetvoorstel en het daarin op te nemen overgangsrecht kunnen vragen aan de orde komen over eventueel te treffen financiële maatregelen.
3.7. Dat de bekendmaking op onrechtmatige wijze inbreuk zou maken op het eigendomsrecht van nertsenhouders valt niet aan te nemen. Gedaagde heeft terecht aangevoerd dat het wel vaker voorkomt dat nog uit te voeren voornemens van de regering hun schaduw vooruitwerpen, en dat zulks een normaal maatschappelijk risico is.
3.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De President:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op ¦ 1.950,-, waarvan ¦ 400,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. van Delden en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juli 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
AB