ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6564

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2551, 00/2552 en 00/2553
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse vreemdeling

In deze zaak verzoekt een Nigeriaanse vreemdeling, geboren in december 1985, om een voorlopige voorziening in het kader van haar asielaanvraag. De verzoekster verblijft in het Grenshospitium te Amsterdam en heeft een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, die door de Staatssecretaris van Justitie op 14 maart 2000 is afgewezen. De rechtbank behandelt het verzoek om schorsing van de uitzetting totdat op het beroep is beslist. Daarnaast is er een beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel die op 11 maart 2000 is opgelegd. De openbare behandeling van de geschillen vond plaats op 24 maart 2000, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De rechtbank oordeelt dat de verzoekster niet in aanmerking komt voor vluchtelingenstatus, omdat de problemen die zij ondervindt niet voldoende zijn om een geslaagd beroep op vluchtelingschap te rechtvaardigen. De president van de rechtbank maakt gebruik van zijn bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat nader onderzoek niet nodig is. De rechtbank concludeert dat de verzoekster niet evident meerderjarig is, ondanks het standpunt van de verweerder. De vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven, omdat deze onrechtmatig is geweest vanaf 14 maart 2000. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van f 1.150,-- aan de verzoekster en veroordeelt de verweerder in de proceskosten.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. E. de Rooij, fungerend president, en is openbaar uitgesproken op 24 maart 2000.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
enkelvoudige kamer voor Vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a, 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/2551 VRWET H (voorlopige voorziening)
AWB 00/2552 VRWET H (beroepszaak)
AWB 00/2553 VRWET H (vrijheidsontneming)
inzake: A, naar haar zeggen geboren op [...] december 1985, van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoekster,
gemachtigde: mr. J. van Veelen - de Hoop, advocaat te Poortugaal,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Plug, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep van verzoekster tegen de beschikking van verweerder van 14 maart 2000. Deze beschikking is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure en behelst
de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling en strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verzocht wordt om schorsing van de beslissing van
verweerder om uitzetting niet achterwege te laten totdat op het beroep tegen voormelde beschikking is beslist.
1.2 Voorts is aan de orde het beroep gericht tegen de
vrijheidsontnemende maatregel van artikel 7a Vw die verweerder verzoekster met ingang van 11 maart 2000 heeft opgelegd. Dit beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 24 maart 2000. Daarbij hebben verzoekster en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoekster ter zitting
gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde
spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen
aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die asielverzoeken waaromtrent binnen deze korte termijn procedureel en inhoudelijk naar behoren kan worden
beslist.
2.4 Naar het oordeel van de president heeft verweerder op juiste gronden geoordeeld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor toelating als vluchteling. Daartoe wordt overwogen dat de door verzoekster ondervonden problemen van de
zijde van de familie van haar overleden vader onvoldoende grondslag bieden voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap, nu deze problemen niet te herleiden zijn tot een van de gronden waartegen het Vluchtelingenverdrag bescherming
beoogt te bieden. Niet gebleken is overigens dat verzoekster zich niet tot de Nigeriaanse autoriteiten kan wenden voor bescherming en dat deze geen bescherming willen of kunnen bieden.
2.5 Uit het voorgaande volgt dat in redelijkheid buiten twijfel is dat bij terugzending van verzoekster naar het land van herkomst geen gevaar voor vervolging c.q. schending van artikel 3 EVRM bestaat.
2.6 Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster evident meerderjarig is en mitsdien haar aanvraag binnen de AC-procedure kan worden afgewezen, overweegt de president als volgt.
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat er bij de toepassing van werkinstructie 190 inzake de AC-afdoening van alleenstaande minderjarige asielzoekers van wordt uitgegaan dat iemand evident meerderjarig is als
hij/zij minstens vijfentwintig jaar oud is of lijkt. De president acht deze uitleg van het begrip evident meerderjarig niet onredelijk.
2.7 Anders dan verweerder is de president van oordeel dat, bij beoordeling van de leeftijd van verzoekster aan de hand van een optische waarneming ter zitting in samenhang met verzoeksters verklaringen tijdens de procedure,
verzoekster niet als evident meerderjarige (zoals hierboven bedoeld) kan worden aangemerkt.
Gebleken is dat verzoekster, behoudens de verklaring tijdens het eerste gehoor dat zij op [...] december 2000 vijfentwintig jaar oud zal worden, omtrent haar leeftijd (voldoende) consistente verklaringen heeft afgelegd.
Voorts heeft verzoekster in beroep een kopie van een geboorte-akte overgelegd waarop de door haar gestelde geboortedatum staat vermeld. Weliswaar kan niet zondermeer van de authenticiteit van dit document worden uitgegaan, doch mede
gelet op hetgeen hierboven reeds is overwogen kan verweerders standpunt dat verzoekster evident meerderjarig is geen stand houden, zodat onderhavige aanvraag zich niet leent voor afdoening binnen de AC-procedure.
2.8 Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoekster zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.9 Met betrekking tot de aan verzoekster opgelegde maatregel overweegt de rechtbank allereerst dat gesteld noch gebleken is dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig is geweest.
2.10 Gelet op voormelde gegrondverklaring van het beroep is echter de grond voor de voortgezette toepassing van de
vrijheidsontnemende maatregel komen te ontbreken. Het beroep
tegen de voortduring van de maatregel na de beslissing op de aanvraag is derhalve gegrond.
2.11 Nu de toepassing van de maatregel vanaf 14 maart 2000 onrechtmatig is geweest, wordt een schadevergoeding toegekend over één dag in het aanmeldcentrum à dag f 150,-- en over tien dagen in het Grenshospitium à f 100,--, totaal f
1.150,--.
2.12 Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten.
2.13 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoekster het zowel voor de hoofdzaak als voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht
ad telkens f 50,-- zal vergoeden.
3. BESLISSING
De fungerend president:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking van 14 maart 2000;
3.2 draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen op de aanvraag van 12 maart 2000;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht ad tweemaal f 50,--.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van de vreemdelinge met ingang van 24 maart 2000;
3.7 wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding toe;
3.8 kent aan de vreemdelinge ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van f 1.150,-- (zegge:
duizendhonderdvijftig gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.9 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. de Rooij, fungerend president, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24
maart 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f 1.150,-- (zegge:
duizendhonderdvijftig gulden).
Aldus gedaan op 24 maart 2000, door mr. E. de Rooij, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 24 maart 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling
binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.