ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6557

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4552
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake signalering in het Schengen Informatie Systeem voor Poolse verzoekers

In deze zaak hebben A en 364 anderen, allen van Poolse nationaliteit, een verzoek ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht tegen de Staatssecretaris van Justitie, die hen had gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS), waardoor hun toegang tot het Schengengebied werd geweigerd. De gemachtigde van de verzoekers, mr. H.P.A. Nawijn, stelde dat de signalering onrechtmatig was, omdat er geen rechtsgrond was voor deze actie. De verzoekers waren van plan om seizoensarbeid te verrichten in Duitsland en stelden dat de signalering hen ernstig zou schaden.

De openbare behandeling van het verzoek vond plaats op 29 mei 2000. De president van de rechtbank, mr. G.P. Kleijn, overwoog dat de verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.M.G. Hink, betwistte de spoedeisendheid van het verzoek en stelde dat niet was aangetoond dat alle verzoekers daadwerkelijk gesignaleerd stonden. De president concludeerde dat de signalering van enkele verzoekers al was opgeschort en dat de overige verzoekers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims.

Uiteindelijk verklaarde de president het verzoekschrift van de verzoekers, die al gesignaleerd stonden, niet-ontvankelijk en wees het verzoek van de overige verzoekers af. De president benadrukte dat de overige verzoekers zich moesten wenden tot het Hoofd van de Divisie Centrale Recherche Informatie voor informatie over hun signalering. De uitspraak werd gedaan op 8 juni 2000, met mr. F.R. Schouten-Korwa als griffier aanwezig.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
fungerend president
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 00/4552 VRWET
Inzake: A en 364 anderen, te Polen, verzoekers,
gemachtigde mr. H.P.A. Nawijn, advocaat te Zoetermeer;
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. G.M.G. Hink, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoekers, van wie de namen zijn vermeld op een door hun gemachtigde overgelegde lijst die aan deze uitspraak is gehecht en daarvan deel uitmaakt, stellen de Poolse nationaliteit te bezitten. Gemachtigde van verzoekers heeft bij
brief van 29 maart 2000 verweerder - voor zover hier van belang - het volgende verzocht.
"(...) Tot mij hebben zich gewend de personen, wier namen zijn vermeld op bijgaande lijst (totaal 365). Allen bezitten de Poolse nationaliteit.
Deze personen zijn waarschijnlijk allen ovr gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS).
Hierdoor wordt aan hen de toegang tot het Schengengebied geweigerd door de grensautoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland. Deze toegangsweigering is onrechtmatig aangezien er geen enkele rechtsgrond is die een ovr-signalering in
het SIS rechtvaardigt. De signalering heeft waarschijnlijk plaatsgevonden door de Nederlandse autoriteiten (IND en regiopolitiekorpsen). In dit verband moge ik U verwijzen naar de uitspraak d.d. 8 december 1999 van de
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (...).
U bent verantwoordelijk voor de opneming en vervallenverklaring van de signaleringen (zie Vc A5/7.3). Derhalve verzoek ik U dringend de SIS- signaleringen van de betrokken personen, indien zij gesignaleerd staan, met onmiddellijke
ingang ongedaan te maken. Indien U daar niet op korte termijn toe overgaat zal ik rechtsmaatregelen treffen. (...)
Uw reactie zie ik vóór 15 april a.s. tegemoet."
2. Bij brief van 21 april 2000 hebben verzoekers een bezwaarschrift ingediend bij `verweerder gericht tegen het niet beslissen op het verzoek bij brief van 29 maart 2000.
3. Bij brief ingekomen ter griffie van de rechtbank op 25 april 2000 hebben verzoekers de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder op te dragen de signalering ongewenste
vreemdeling ("OVR"-signalering) van verzoekers in het Opsporingsregister (OPS) en in het nationale SIS op te heffen.
4. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 mei 2000. Verzoekers zijn aldaar verschenen bij gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is
ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de beslissing op
het verzoek meebrengt dat een oordeel wordt gegeven in de bodemprocedure, draagt dat oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Verzoekers hebben - samengevat - onder meer aangevoerd dat zij aan de Duits-Poolse grens de toegang tot de Bondsrepubliek geweigerd zal worden op grond van de signalering door de Nederlandse autoriteiten in het NSIS. Eén van
verzoekers, mevrouw B, is op 8 april 2000 aan de Duits-Poolse grens de toegang tot Duitsland geweigerd. Verzoekers lijden daardoor schade omdat zij in de Bondsrepubliek voor hun Poolse werkgever AGRI International Sp.Z.O.O., een
besloten vennootschap naar Pools recht, op korte termijn seizoensarbeid moeten verrichten. De "OVR"-signalering is in strijd met artikel 96, eerste en derde lid van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (Trb. 1990, nr. 145) en artikel
28 van de Wet persoonsregistraties en artikel 12, eerste lid, van het Reglement Persoonsregistraties NSIS-Vreemdelingen (Stcrt. 90, 16 mei 1994) (hierna: het Reglement).
3. Verweerder heeft primair het standpunt ingenomen dat er geen sprake is van een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening. Onduidelijk is of en zo ja wanneer verzoekers voor hun Poolse werkgever naar het
Schengengebied willen afreizen. Niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat alle 365 personen werkzaam zijn voor AGRI International Sp.Z.O.O. Ook staat niet vast of alle verzoekers staan gesignaleerd. Derhalve staat niet vast dat
hen mogelijk de toegang tot Duitsland zal worden geweigerd. De toegangsweigering is niet gebaseerd op een reële verwachting.
Verweerder heeft de brief van verzoekers, gelet op het bepaalde in artikel 12, tweede lid, van het Reglement doorgezonden naar het hoofd van de Divisie Centrale Recherche.
4. De president overweegt als volgt.
Op grond van de aan deze uitspraak gehechte namenlijst stelt de president vast dat tot verzoekers behoren:
C, geboren [...] 1961;
D, geboren [...] 1956;
E, geboren [...] 1964;
F, geboren [...] 1974;
G, geboren [...] 1974;
H, geboren [...] 1969.
Naar aanleiding van het door deze 6 personen ingediende verzoek om voorlopige voorziening d.d. 11 juni 1999 heeft de fungerend persident van deze rechtbank bij uitspraak van 8 december 1999 (AWB 99/5623 VRWET), verzonden op 8
februari 2000, het verzoek toegewezen en verweerder gelast hun signalering in het SIS en OPS op te schorten tot vier weken na de beslissing op het namens hen ingediend bezwaarschrift d.d. 9 juni 1999.
Bij brief van 11 februari 2000 heeft verweerder de gemachtigde van deze verzoekers meegedeeld dat de signalering zal worden opgeschort tot vier weken na de beslissing op het bezwaarschrift d.d. 9 juni 1999.
Vast staat dat nog niet op het bezwaarschrift is beslist, zodat de signalering van deze verzoekers thans is opgeschort.
Naar het oordeel van de president hebben genoemde 6 personen reeds hierom geen belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening en dient het verzoekschrift ten aanzien van deze verzoekers niet-ontvankelijk te worden
verklaard.
5. Aangaande het verzoekschrift van de resterende 359 verzoekers (hierna: overige verzoekers) overweegt de president als volgt.
Artikel 109 van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen, bepaalt onder meer dat het recht van eenieder om van de hem betreffende in het Schengen-informatiesysteem opgenomen gegevens kennis te nemen,
wordt uitgeoefend overeenkomstig het recht van de Overeenkomstsluitende Partij bij welke de kennisneming wordt verlangd.
Ingevolge artikel 12, tweede lid van het Reglement, kunnen hier te lande geregistreerden de rechten genoemd in de artikelen 109 en 110 van de Uitvoeringsovereenkomst, inhoudende het recht op kennisneming respectievelijk aanvulling
of verwijdering, overeenkomstig de wet uitoefenen door het desbetreffende verzoek schriftelijk te richten aan het Hoofd van de Divisie Centrale Recherche Informatie.
De president stelt vast dat niemand van de overige verzoekers op enige wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij door toedoen van verweerder staat geregistreerd in het SIS. Bij de overige verzoekers bestaat enkel die veronderstelling,
zo blijkt uit de tekst van de hiervoor onder 1 aangehaalde brief van 29 maart 2000, het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting.
Voor het antwoord op de vraag van alle overige verzoekers of zij al dan niet geregistreerd staan, dienen zij zich ingevolge artikel 12, tweede lid van het Reglement, niet te wenden tot verweerder maar tot het Hoofd van de Divisie
Centrale Recherche Informatie. Redenen tot het achterwege laten van een dergelijk verzoek zijn de president niet genoegzaam gebleken. Naar het voorlopig oordeel van de president hebben de overige verzoekers dit verzoek daarom ten
onrechte achterwege gelaten. De beslissing van verweerder de brief van verzoekers door te zenden naar het Hoofd van de Divisie Centrale Recherche acht de president voorhands niet onjuist.
De positie van de overige verzoekers onderscheidt zich van de personen genoemd in rechtsoverweging 4. In die procedure stond vast dat betreffende personen in het SIS stonden gesignaleerd en dat van elk van hen afzonderlijk een
IND-dossier bestond.
6. Op grond van al het vorenstaande is de president met betrekking tot de overige verzoekers van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat zij een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de president niet gebleken.
III. BESLISSING
De president:
- verklaart het verzoekschrift van verzoekers genoemd onder rechtsoverweging 4 niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek van de overige verzoekers af.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2000, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Schouten-Korwa, griffier.
afschrift verzonden op: