ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6555
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- E. Kouwenhoven
- P.C. Stroebel
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting
In deze zaak verzocht verzoeker A, die stelt Nigeriaanse nationaliteit te bezitten en sinds 5 november 1993 in Nederland verblijft, om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen. Verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf, die op 20 mei 1998 door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. Na het indienen van bezwaar tegen deze afwijzing, werd op 26 juni 1998 een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. Dit verzoek werd op 12 november 1999 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van connexiteit. Verzoeker diende vervolgens op 15 december 1999 opnieuw een verzoek in, hangende een verzetschrift tegen de eerdere uitspraak. De openbare behandeling van dit verzoek vond plaats op 18 april 2000, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was.
De president van de rechtbank overwoog dat ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed is. Echter, het verzoek van 15 december 1999 werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de uitspraak van 12 november 1999 niet als een besluit in de zin van artikel 8:81 Awb kon worden aangemerkt. De president merkte op dat indien de rechtbank het verzetschrift gegrond zou verklaren, er opnieuw een besluit zou zijn waartegen beroep mogelijk is, en op dat moment zou de mogelijkheid voor het vragen van een voorlopige voorziening weer openstaan. De president concludeerde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen en verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk.