ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6433
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.F. Miedema
- L.C. Vermeer
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling door de Staat
In deze zaak, behandeld door de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van de Rechtbank 's-Gravenhage, stond de onrechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling centraal. De vreemdeling, van Tunesische nationaliteit en verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, was op 5 maart 2000 staande gehouden en op dezelfde dag in bewaring gesteld. De rechtbank ontving op 31 maart 2000 een kennisgeving van de Staatssecretaris van Justitie, waarin werd aangegeven dat de vreemdeling al vier weken in bewaring verbleef zonder dat hij beroep had ingesteld tegen deze maatregel. De vreemdeling was op 13 april 2000 niet ter zitting verschenen vanwege aanvoerproblemen, wat leidde tot de vraag of zijn recht om gehoord te worden was geschonden.
De rechtbank overwoog dat het recht van een vreemdeling om gehoord te worden, zoals vastgelegd in artikel 15 van de Grondwet, essentieel is. De termijn van twee weken, zoals vastgelegd in artikel 34a van de Vreemdelingenwet, moet als fataal worden beschouwd. Aangezien de vreemdeling niet binnen deze termijn was gehoord, concludeerde de rechtbank dat de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat de oorzaak van het niet aanvoeren van de vreemdeling lag bij de organisatie van de transportdienst, en dat deze situatie niet aan de vreemdeling kon worden toegerekend.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 17 april 2000. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F. Miedema, in aanwezigheid van mr. L.C. Vermeer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 april 2000. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open.