ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6426

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/1588
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf voor Afghaanse Sikh

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Afghaanse Sikh, om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf in Nederland. Eiser verblijft sinds 23 maart 1997 in Nederland en heeft eerder aanvragen ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie zijn afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaarschrift. Eiser stelt dat hij in Afghanistan vervolgd wordt vanwege zijn geloof en etnische achtergrond, en dat hij problemen heeft ondervonden van de Taliban. De rechtbank onderzoekt of de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift in rechte stand kan houden en of er voldoende gronden zijn voor de aanvraag van eiser.

De rechtbank oordeelt dat de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op vervolging. De rechtbank stelt vast dat de Sikhs in Afghanistan, hoewel zij soms problemen ondervinden, over het algemeen niet als vreemdelingen worden beschouwd door de Taliban en dat zij hun geloof mogen belijden. De rechtbank concludeert dat de situatie van eiser niet zodanig is dat hij in aanmerking komt voor vluchtelingenstatus. Bovendien oordeelt de rechtbank dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser in bezwaar, maar dat dit geen invloed heeft op de beoordeling van de aanvragen. De rechtbank vernietigt de bestreden beschikking, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 99/1588 VRWET H
inzake: A, wonende/verblijvende te B, eiser,
gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger, advocaat te Eindhoven;
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te 's-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Eiser, geboren op [...] 1970, heeft de Afghaanse nationaliteit.
Hij verblijft sedert 23 maart 1997 in Nederland. Op 23 maart 1997 heeft hij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij
beschikking van 26 juni 1997, heeft verweerder de desbetreffende aanvragen niet ingewilligd. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid. Bij die beschikking is aan eiser tevens een
voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend geldig van 23 maart 1997 tot 23 maart 1998. Eiser heeft op 17 juli 1997 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 12 december 1997 het
bezwaarschrift ongegrond verklaard.
1.2 Bij beroepschrift van 30 december 1997 heeft eiser tegen deze laatste beschikking beroep ingesteld bij deze rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd
tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 5 oktober 1999. Ter zitting hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Het onderzoek is, nadat het ter zitting was
gesloten, op 11 november 1999 heropend waarbij aan verweerder een zestal vragen zijn voorgelegd omtrent de positie van Sikhs in Afghanistan. Op 22 december 1999 heeft verweerder deze vragen beantwoord. De rechtbank heeft eiser
vervolgens gelegenheid gegeven om op de door verweerder ingezonden antwoorden te reageren. Na ontvangst van de reacties in de onderhavige zaak en de zaak AWB 99/1682 op 8 februari 2000 - waarin het eveneens ging om een asielverzoek
ingediend door een Sikh uit Afghanistan - heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan
doorstaan.
De onderbouwing van de aanvragen
2.2 Eiser heeft het volgende -voor zover hier van belang en samengevat- aan zijn aanvragen ten grondslag gelegd. Eisers problemen zijn begonnen in 1996, direct nadat zijn vader was overleden tijdens een granaataanval. In de maand
van het overlijden van zijn vader, ongeveer een half jaar voor het nader gehoor in maart 1997, kwamen de Taliban aan de macht. Eiser had na diens dood de door zijn vader in Jalalabad gedreven winkel in levensmiddelen overgenomen.
Leden van de Taliban zijn ongeveer acht maal langsgekomen. Daarbij namen zij spullen mee, bedreigden eiser en vertelden hem zich te bekeren tot de islam. Iemand die bij eiser in de winkel alcohol had gekocht, bedronk zich en werd
gearresteerd en in elkaar geslagen door leden van de Taliban. De man bekende de drank bij eiser in de winkel te hebben gekocht. Eiser werd daarop in oktober 1996 door de Taliban meegenomen en gedurende twee maanden vastgehouden. Na
de arrestatie is eisers winkel gesloten. Eiser is met de hulp van een lid van de Taliban vrijgekomen en is naar de Sikh-tempel gevlucht.
De volgende dag, begin december 1997 is eiser naar Pakistan vertrokken.
De bestreden beschikking en de standpunten van partijen
2.3 Verweerder heeft de bestreden beschikking doen steunen op de volgende overwegingen. Ofschoon Sikhs in voorkomende gevallen geconfronteerd kunnen worden met problemen van de zijde van de islamitische bevolking, is de positie van
deze minderheid in het algemeen niet zodanig dat op deze grond vervolging moet worden aangenomen. Uit de door eiser gestelde discriminatoire bejegening valt niet af te leiden dat de ondervonden
discriminatie zodanig is dat zijn leven onhoudbaar is
geworden. Eiser heeft immers verklaard dat hij twee maal per
dag naar de tempel ging en daarnaast heeft hij zijn
werkzaamheden in de winkel kunnen voortzetten. Niet kan worden aangenomen dat de cumulatie van problemen een ernstige
beperking van zijn bestaansmogelijkheid impliceren. In dit verband heeft verweerder verwezen naar het 'Afghanistan Report on Human Right Practices for 1996' van het U.S. Department of State, waaruit onder meer blijkt dat het kleine
aantal niet- moslims in Afghanistan hun geloof mag belijden, maar niet verder mag uitdragen. Voorts is gesteld dat eiser de
gebeurtenissen niet aannemelijk heeft gemaakt. Volgens
verweerder valt niet in te zien waarom de Taliban eiser eerst in oktober 1996 in de ouderlijke woning zou arresteren wegens de verkoop van alcohol en zijn geloof, terwijl zij volgens verklaringen van eiser reeds acht maal in de
winkel waren geweest. Bovendien twijfelt verweerder aan de juistheid van eisers verklaringen ten aanzien van de ontsnapping. Niet geloofwaardig acht verweerder dat een lid van de Taliban zijn eigen leven zou wagen om eiser vrij te
laten voor een klein geldbedrag. Overigens duidt de eenvoudige wijze waarop eiser aan de Taliban is ontsnapt er niet op dat eiser vanwege een in het Vluchtelingenverdrag genoemde grond in de negatieve
belangstelling van de Taliban zou staan.
2.4 Eiser heeft in beroep het volgende hiertegen aangevoerd. Eiser heeft verwezen naar de in bezwaar aangevoerde gronden en gesteld dat verweerder daarop niet is ingegaan, maar volstaan heeft met een herhaling van -in bezwaar
gemotiveerd bestreden- eerdere overwegingen. Op de door eiser op 12 augustus 1997 overgelegde landeninformatie, die bestaat uit een jaarrapport van 1997 van Amnesty International en een krantenartikel uit het Parool van 27 januari
1997, wordt geen reactie gegeven. Lezing van de tekst van het rapport van de U.S. Department of State rechtvaardigt geenszins de daaruit door verweerder getrokken conclusies. Zo hebben enkele leiders slechts beweerd tolerant te zijn
jegens religieuze minderheden en zijn de berichten over teruggekeerde Sikhs onbevestigd. Het rapport van gehoor noch het aangehaalde Country Report rechtvaardigen de stelling dat hetgeen door eiser is gemeld niet aannemelijk zou
zijn. Ten aanzien van het vrijkomen van eiser wordt overwogen dat de dienstdoende bewaker medelijden met hem had gekregen. Van de in beschikking in primo genoemde vrijlating is geen sprake. Gelet moet worden op de cumulatieve
aspecten in het relaas van eiser: zijn geloofsachtergrond, het feit dat de Taliban vinden dat eiser zich moet bekeren, de daardoor ondervonden problemen met de winkel alsmede de berovingen en intimidaties, de ontdekking door de
Taliban van de door eiser verkochte alcohol en het feit dat verzoeker is vastgezet en heeft weten te ontsnappen.
Voorts is sprake van vervolging nu aangenomen kan worden dat de ondervonden discriminatie een voor eiser ernstige beperking in zijn bestaansmogelijkheden tot gevolg heeft. Tenslotte is eiser van mening dat hij gehoord had moeten
worden.
2.5 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven in het zich bij de stukken bevindende verweerschrift en ter zitting zijn ingenomen standpunt gehandhaafd.
Wettelijk kader
2.6. Eiser legt aan de aanvragen en het onderhavige beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor toelating in Nederland als vluchteling dan wel wegens klemmende redenen van humanitaire aard.
2.7 Ingevolge artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, Vw wordt een aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan, onder meer indien zij is gegrond op omstandigheden ten tijde van
de bestreden beschikking die, hetzij op zichzelf of in verband met andere feiten in redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken dat rechtsgrond voor toelating kon bestaan.
2.8 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op
gronden aan het algemeen belang ontleend.
2.9 Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten- slechts voor verlening van een
vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
Beoordeling van het beroep
2.10 Ten aanzien van het beroep, voorzover het is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling, overweegt de rechtbank het volgende.
2.11 Voorop dient te worden gesteld dat de algehele situatie in Afghanistan niet zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit dat land zonder meer als vluchteling aan te merken zijn. Eiser dient derhalve hem persoonlijk
betreffende feiten en omstandigheden aan te voeren die vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
2.12 De rechtbank stelt op grond van de terzake van partijen ontvangen c.q. door hen aangehaalde informatie omtrent de positie van de bevolkingsgroep der Sikhs in Afghanistan vast, dat niet kan worden gezegd dat de Sikhs een
verhoogd risico lopen op vervolging door de Taliban. Het door verweerder ingebrachte ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 21 december 1999 vermeldt omtrent de positie van Sikhs in Afghanistan dat "de weinig
overgebleven Sikhs geen problemen ondervinden van de zijde van de Taliban. De Taliban beschouwen hen niet als vreemdelingen, maar als volwaardige Afghanen. Sikhs mogen vrij hun geloof uitoefenen. Onder meer in Kabul, Jalalabad,
Kandahar, Ghazni en Ghost bevinden zich tempels die met medeweten van de Taliban voor religieuze activiteiten worden gebruikt. Sikhs worden niet gedwongen zich tot de islam te bekeren. Evenmin behoeven zij de islamitische
gedragsregels na te leven. De Taliban staan het kleine aantal niet-moslims in Afghanistan, zoals Hindoes en Sikhs, (evenwel - rb) niet toe zich in te laten met de actieve verbreiding van hun geloof." Dit beeld vindt bevestiging in
de door eiser overgelegde landeninformatie uit UNHCR REFWORLD, waarin onder meer wordt vermeld dat "most of the Sikh community in
Afghanistan have fled the country after nearly twenty years of war. However, for the small community that remains living under generally difficult conditions, the Taliban have been generally tolerant of the Sikh community as well as
other non- believers." De overige bij de rechtbank bekende bronnen
bevatten geen informatie die er op wijst dat deze beoordeling van de positie van de Sikhs in Afghanistan - onder Taliban- bewind - niet juist zou zijn.
2.13 Nog daargelaten of het vluchtrelaas van eiser op waarheid berust, bieden de door eiser aangevoerde feiten en
omstandigheden tegen vorengeschetste achtergrond geen
aanknopingspunten om aannemelijk te achten dat van de zijde van de Afghaanse autoriteiten een zodanige negatieve
belangstelling voor eiser bestaat dat hij bij terugkeer voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin heeft te vrezen.
2.14 De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij in Afghanistan vanwege zijn geloofsovertuiging en/of zijn
etnische achtergrond zo ernstig werd gediscrimineerd dat zijn leven daardoor onhoudbaar is geworden. De door eiser gestelde, vervelende incidenten wettigen niet de conclusie van het tegendeel.
2.15 Met betrekking tot eisers (gestelde) detentie en de sluiting van zijn winkel weegt de rechtbank mee dat dergelijke acties naar alle waarschijnlijkheid het gevolg zijn geweest van het feit dat de Taliban erachter zijn gekomen
dat eiser zich had ingelaten met de verkoop van alcohol. Dit is in Afghanistan verboden en het ligt voor de hand te veronderstellen dat
eiser, net als ieder ander in Afghanistan die zich met de verkoop van alcohol bezighoudt, deswege problemen kan krijgen.
Die aandacht zal zich vlak na de machtsovername door Taliban extra sterk hebben doen gevoelen. Bovendien heeft eiser zelf tijdens het nader gehoor verklaard dat zijn winkel werd
gesloten omdat hij alcohol had verkocht. Dat daarbij sprake is geweest van discriminatoire (straf)vervolging is niet
aannemelijk gemaakt. Overigens heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat de relatief eenvoudige manier waarop eiser zijn vrijheid heeft herwonnen - in het nader gehoor spreekt eiser herhaaldelijk van "vrijlating" - niet duidt
op een bijzondere - vluchtelingrechtelijk relevante - negatieve belangstelling van de Afghaanse autoriteiten voor de persoon van eiser. Tenslotte kan uit het geheel van gebeurtenissen niet worden afgeleid dat er een reële kans
bestaat op
herhaling of voortzetting van de problemen na terugkeer, die als vluchtelingrechtelijk relevante vervolging moet worden geduid.
2.16 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden in
redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken dat
rechtsgrond voor toelating als vluchteling bestaat.
2.17 Voorts oordeelt de rechtbank ten aanzien van het beroep tegen de weigering eiser een vergunning tot verblijf te verlenen, dat uit het voorgaande volgt dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt onderworpen te worden aan
een behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook overigens komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden niet- inwilliging van de aanvraag heeft
kunnen komen.
2.18 Evident is echter dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van horen in bezwaar. Nog afgezien van eventuele voorlegging aan de Adviescommissie vreemdelingenzaken ex artikel 31 Vw, was - anders van verweerder heeft overwogen -
geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift. Blijkens de Memorie van Toelichting op het ontwerp van de Awb is eerst sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar, wanneer uit het
bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Naar vaste jurisprudentie moet de inhoud van het bezwaarschrift beoordeeld
worden in
samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing. In onderhavige zaak zou het onderzoek in de bezwaarfase zich hebben moeten richten op de (algemene) positie van
Sikhs in Afghanistan onder de Taliban. Dat eisers stellingen ter zake in bezwaar, tegen de achtergrond van het toenmalig dossier, kennelijk elke grond misten, kan uit de gedingstukken in redelijkheid niet worden afgeleid. Gelet op
het hiervoor overwogene is echter thans duidelijk dat nader horen geen invloed meer kan hebben op de beoordeling van de voorliggende aanvragen van eiser om toelating. Een en ander brengt mee dat de bestreden beschikking toch moet
worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven.
2.19 Het beroep is mitsdien gegrond.
2.20 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in bovengenoemd Besluit vastgesteld op f 1420,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.21 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad f 50,-- dient te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking;
3.2 bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand blijven;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.4 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad f 50,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, in tegenwoordigheid van mr. P. Boelhouwer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2000, in tegenwoordigheid van de
griffier.
afschrift verzonden op: 18 mei 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.