ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6399
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongewenstverklaring van vreemdeling en weigering vergunning tot verblijf bij partner
In deze zaak gaat het om de ongewenstverklaring van eiser, een Marokkaanse vreemdeling, door de Staatssecretaris van Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard, maar deze werd afgewezen. Eiser had eerder een strafblad en was ongewenst verklaard op basis van artikel 21 van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank behandelt de bezwaren van eiser tegen deze ongewenstverklaring en de weigering van de vergunning tot verblijf bij zijn Nederlandse partner, C.
De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft gehandeld door de ongewenstverklaring te handhaven. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat zijn medische situatie of de relatie met zijn zoon, E, een reden zou moeten zijn om van de ongewenstverklaring af te zien. De rechtbank wijst erop dat de belangen van de openbare orde zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser. Eiser heeft in het verleden ernstige misdrijven gepleegd, wat zijn ongewenstverklaring rechtvaardigt.
Daarnaast wordt de weigering van de vergunning tot verblijf bij partner C besproken. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de beslissing van verweerder niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor het privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie.