ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6389
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.C. Greeuw
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling in bewaring
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 mei 2000 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, A, geboren in 1965 en van Egyptische nationaliteit. De vreemdeling was op 11 april 2000 in bewaring gesteld op grond van artikel 26, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) en was op diezelfde datum ook uitgezet. De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 27 april 2000, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.M. Seth Paul, en de Staatssecretaris van Justitie werd vertegenwoordigd door mr. F.T.T. van der Heijde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet voorafgaand aan zijn inbewaringstelling is gehoord, wat in strijd is met artikel 82, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Het verhoor vond pas plaats op 12 april 2000, een dag na de inbewaringstelling. De rechtbank oordeelt dat het verhoor niet 'terstond' na de tenuitvoerlegging van het bevel tot bewaring heeft plaatsgevonden, zoals vereist. Dit leidt tot de conclusie dat de vrijheidsontneming onrechtmatig is sinds 11 april 2000.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 2 mei 2000. Tevens wordt de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op f 1.420,--. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. L. Meulman, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.