ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6367

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/688
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een vergunning tot verblijf voor een Somalische vluchteling

In deze zaak gaat het om de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om aan eiseres, een Somalische vrouw, een vergunning tot verblijf te verlenen. Eiseres heeft op 17 oktober 1997 aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf, welke aanvragen op 9 maart 1998 zijn afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de openbare behandeling van het beroep op 21 februari 2000 gehouden, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de achtergrond van eiseres, haar vluchtverhaal en de situatie in Somalië.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar etnische afkomst of op enige andere grond in de bijzondere negatieve belangstelling staat van een militie in Somalië. De rechtbank stelt vast dat de aanvallen op haar woning niet specifiek gericht waren op haar en dat de algehele situatie in Somalië niet voldoende is om een geslaagd beroep op vluchtelingschap te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de bestreden beschikking van de Staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd is en vernietigt deze in zoverre. De rechtbank beveelt de Staatssecretaris om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

De rechtbank wijst ook op de kosten die eiseres heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en veroordeelt de Staat der Nederlanden om deze kosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 april 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
UITSPRAAK
reg.nr. Awb 99/688 Vrwet Z VB
inzake: A,
geboren op [...] 1969,
verblijvende te B,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer 9710.16.8003,
mede ten behoeve van haar vier minderjarige kinderen,
eiseres,
gemachtigde: mr. H. Martens, advocaat te Stadskanaal;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. D.J. de Jong, ambtenaar ten departemente.
1 FEITEN EN PROCESVERLOOP
1.1 Eiseres is vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw). Op 17 oktober 1997 heeft zij aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 9 maart 1998 heeft
verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 1 april 1998 bezwaar gemaakt.
De gronden waarop het bezwaar rust, zijn op 15 april 1998 aangevoerd.
1.3 Op 19 augustus 1998 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie.
1.4 Bij beschikking van 14 januari 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5 Tegen deze beschikking heeft eiseres bij beroepschrift van 4 februari 1999 beroep ingesteld bij de rechtbank, waarmee de onderhavige procedure is ingeleid. De gronden waarop het beroep rust, zijn bij brieven van 23 februari 1999
en 24 maart 1999 aangevoerd.
1.6 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.7 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 24 november 1999. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.8 Bij brieven van 24 december 1999 heeft de rechtbank partijen laten weten het noodzakelijk te achten het beroep te verwijzen naar een meervoudige kamer, in verband waarmee is besloten tot heropening van het onderzoek.
1.9 Openbare behandeling van het beroep door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 21 februari 2000. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. H. Meijerink, kantoorgenoot en waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder
heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vw in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor
vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Het vluchtrelaas van eiseres komt - kort samengevat - op het volgende neer.
Eiseres behoort tot de Sheikhal en komt uit Mogadishu. Zij en haar gezin
zijn meerdere keren aangevallen. Op 13 juli 1991 is haar echtgenoot gewond geraakt. Het gezin van eiseres werd door de buren beschermd.
In mei 1992 zijn eiseres, haar echtgenoot en kinderen naar Jemen vertrokken. In oktober 1997 is eiseres samen met haar kinderen naar Nederland gereisd.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat uit de verklaringen van eiseres niet blijkt dat er sprake was van een op haar en haar gezin gerichte en bijzondere belangstelling van de zijde van de overvallers wegens een van de
in het Vluchtelingenverdrag genoemde gronden.
Aangenomen moet worden dat eiseres haar land van herkomst heeft verlaten vanwege de algehele situatie aldaar. Voorts beoogt het
Vluchtelingenverdrag niet bescherming te bieden tegen de problemen die eiseres stelt te hebben ondervonden in Jemen.
2.5 In bezwaar heeft eiseres onder meer aangevoerd dat haar echtgenoot directeur van een raffinaderij was en dat hij heeft geweigerd brandstof te verkopen aan strijders van het USC. Daarna is eind februari 1991 in de krant "Eerste
Juli" een oproep verschenen om de echtgenoot van eiseres te doden. Ook de naam van eiseres werd in deze oproep genoemd.
Dit is de reden waarom het gezin van eiseres werd aangevallen en mishandeld.
Voorts is verweerder ten onrechte niet ingegaan op de gevolgen die het gemengde huwelijk van haar ouders voor eiseres met zich bracht. Eiseres werd als minderwaardig beschouwd omdat haar moeder behoort tot de Midgan en haar vader
tot de Sheikhal.
2.6 In de beschikking op bezwaar heeft verweerder gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres na het verschijnen van de oproep in de krant in de bijzondere negatieve belangstelling is komen te staan van het USC. Uit hetgeen
eiseres ter zitting van de ambtelijke commissie heeft verklaard kan worden opgemaakt dat de aanvallen niet werden uitgevoerd door USC-strijders en dat de aanvallers de aanval afbliezen op het moment dat haar buren terugschoten.
Verweerder is van mening dat de aanvallen gezien moeten worden tegen het licht van de algemene situatie in Mogadishu op dat moment.
Voorzover moet worden aangenomen dat eiseres behoort tot de Midgan (de clanafkomst van haar moeder), stelt verweerder dat, gelet op het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 23 oktober 1998, moet worden
aangenomen dat eiseres zich kan onttrekken aan eventuele problemen van de zijde van het USC door zich in het Noord- Oosten van Somalië te vestigen, alwaar leden van de Midganclan verblijven en de Hawiye niet dominant is. Eiseres
komt derhalve niet in aanmerking voor een vvtv.
Voorzover moet worden aangenomen dat eiseres behoort tot de Sheikhal (de clanafkomst van haar vader), komt zij, gelet op voornoemd ambtsbericht, evenmin in aanmerking voor vvtv. De Sheikhal is gerelateerd aan de Hawiye, welke clan
traditioneel afkomstig is uit een van de veilige gebieden in Somalië.
2.7 In beroep stelt eiseres zich op het standpunt dat zij duidelijk een verband heeft gelegd tussen het verschijnen van het krantenbericht en de aanvallen op haar woning door georganiseerde machten en niet door bandieten.
Voorts heeft verweerder de ingewikkelde positie, waarin eiseres verkeerde wegens het gemengde huwelijk van haar ouders, onderschat.
Tenslotte is nog aangevoerd dat eiseres wegens haar huwelijk (haar echtgenoot behoort tot de Shanshi) behoort tot de Reer Hamar Shanshi.
Volgens het thans geldende beleid dient zij in aanmerking te komen voor een vvtv. Eiseres is een alleenstaande vrouw met minderjarige kinderen.
Zij heeft in Noord-Somalië geen familie en van haar kan dus niet worden verlangd zich daar te vestigen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij zich beroepen op de uitspraak van 9 juli 1997 van deze rechtbank, zittinghoudende
te 's-Hertogenbosch (Awb 97/918).
2.8 In het verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat uit de als productie overgelegde brief van 5 juli 1999 van het ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat de Sheikhal-clan, waartoe eiseres behoort,
geassocieerd is met de Hawiye-clanfamilie en onder andere woongebied heeft in de provincie Hiiraan. Deze provincie wordt sedert 20 november 1998 gerekend tot het relatief veilige deel van Somalië.
Derhalve heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vvtv.
2.9 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke- en mensenrechtensituatie in Somalië zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk
moeten zijn, dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.10 De door eiseres aangevoerde asielmotieven zijn onvoldoende zwaarwegend voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap.
Op geen enkele wijze is concreet gebleken dat eiseres vanwege haar etnische afkomst of op enige andere grond, verband houdend met het Vluchtelingenverdrag, in de bijzondere negatieve belangstelling is komen te staan van de zijde van
enige militie of een andere mogelijke machtsfactie in Somalië. Niet aannemelijk is geworden dat de aanvallen op haar woning, waarbij haar echtgenoot gewond is geraakt, het gevolg zijn geweest van dan wel hebben geleid tot specifiek
op de persoon van eiseres gerichte negatieve aandacht. In dit verband is mede van belang dat de aanvallen ook reeds hebben plaatsgevonden voor het verschijnen van de oproep in de krant. Bovendien hebben eiseres en haar echtgenoot
nog een jaar en twee maanden op hun woonadres verbleven nadat de oproep was geplaatst in de krant. Het relaas van eiseres duidt er veeleer op dat deze problemen herleid moeten worden tot de algehele situatie in Somalië, waarbij
personen het risico liepen op willekeurige wijze slachtoffer te worden van geweld en banditisme. Een beroep op de algehele situatie in het land van herkomst is evenwel ontoereikend voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap.
2.11 Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat eiseres voor vluchtelingenrechtelijke vervolging heeft te vrezen.
2.12 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de vvtv, worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen -behoudens verplichtingen voortvloeiend uit internationale verdragen- slechts voor verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid
hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend dan wel sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.13 Dat met de aanwezigheid van eiseres een wezenlijk Nederlands belang is gediend, is gesteld noch gebleken.
2.14 Volgens de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 6 maart 1997 (NAV 1997,3) dienen feiten en omstandigheden zoals de positie van alleenstaande vrouwen, kinderen van gemengde clanafkomst, en het behoren tot
de zogenoemde clanlozen, te worden betrokken bij de beoordeling van eventuele aanspraken op een vergunning tot verblijf op grond van (overige) klemmende redenen van humanitaire aard.
2.15 Verweerder heeft in de bestreden beschikking in dit kader geen enkele overweging gewijd aan het gegeven dat eiseres als alleenstaande vrouw dient te worden beschouwd en van gemengde clanafkomst is, noch aan het feit dat haar
echtgenoot tot de Reer Hamar behoort en zij vier minderjarige kinderen heeft die dus eveneens van gemengde clanafkomst zijn.
2.16 De rechtbank acht de bestreden beschikking met betrekking tot de weigering tot verlening van een vergunning tot verblijf dan ook onvoldoende gemotiveerd en is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat het bestreden
besluit, voorzover het de weigering van een vergunning tot verblijf betreft, niet in stand kan blijven. In zoverre
is het beroep dan ook gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.17 Ten aanzien van het beroep, voor zover dit is gericht tegen de weigering om eiseres in bezit te stellen van een vvtv, overweegt de rechtbank als volgt.
2.18 Ingevolge artikel 12b, eerste lid, Vw kan verweerder een vvtv verlenen aan een vreemdeling die zich in Nederland bevindt en een aanvraag om toelating heeft ingediend, indien naar het oordeel van verweerder gedwongen
verwijdering naar het land van herkomst van bijzondere hardheid voor de vreemdeling zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
2.19 Ten tijde van het bestreden besluit hanteerde verweerder het beleid zoals verwoord in de brief van 20 november 1998 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, inhoudende dat Somalische asielzoekers niet in aanmerking komen voor een
vvtv indien zij voor hun verblijf in Nederland in het relatief veilige deel van Somalië hebben verbleven of daar een clanrelatie hebben.
2.20 De rechtbank is van oordeel dat in dit verband overeenkomstig de door eiseres tijdens het eerste en nader gehoor afgelegde verklaringen aangenomen dient te worden dat eiseres evenals haar vader tot de Sheikhalclan behoort. De
door eiseres in bezwaar en beroep naar voren gebrachte stellingen, inhoudende dat zij tot de clan van haar moeder (Midgan) dan wel tot de clan van haar echtgenoot (Reer Hamar) zou behoren zijn onvoldoende onderbouwd en vinden ook
geen bevestiging in hetgeen algemeen bekend is over de gevolgen van gemengde huwelijken voor het behoren tot een bepaalde clan.
2.21 Voorzover eiseres heeft gesteld dat zij geen bescherming zal kunnen krijgen van de Sheikhalclan vanwege het feit dat haar vader ten gevolge van zijn gemengde huwelijk zou zijn verstoten door de Sheikhal, danwel vanwege haar
eigen gemengde huwelijk, wordt overwogen dat dit zozeer op de persoon van eiseres betrekking hebbende feiten en omstandigheden betreft, dat deze aspecten bij de beoordeling van eventuele aanspraken op een vergunning tot verblijf
wegens klemmende redenen van humanitaire aard aan de orde dienen te komen en in het kader van de vvtv geen rol kunnen spelen.
2.22 Vastgesteld moet worden dat verweerder in de bestreden beschikking de aanspraken van eiseres op een voorwaardelijke vergunning tot verblijf uitgaande van het behoren tot de Sheikhal heeft beoordeeld tegen de achtergrond van de
mogelijkheden van bescherming op clanfamilieniveau.
2.23 Bij uitspraken van 3 juni 1999 (AWB 99/71, 99/72, 99/73 en 99/104, JV 1999/163) heeft de REK onder meer geconcludeerd dat de invulling van het beleid door verweerder, inhoudende dat een relatie op clanfamilieniveau ook bij zeer
grote clanfamilies als de Darod en de Hawiye toereikend is om een terugkeermogelijkheid naar het noorden van Somalië aanwezig te achten, toereikende grondslag ontbeert, en in verband daarmee geoordeeld dat verweerder in dit opzicht
niet in redelijkheid tot zijn beleid heeft kunnen besluiten.
2.24 Gelet op de zojuist genoemde uitspraken van de REK, ontbeert de bestreden beschikking in zoverre een draagkrachtige motivering en komt deze ook op dit punt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb voor vernietiging in
aanmerking.
2.25 Ten overvloede wordt met betrekking tot het door verweerder eerst in beroep ingenomen standpunt, inhoudende dat de Sheikhalclan waartoe eiseres geacht wordt te behoren, woongebied heeft in de provincie Hiiraan die tot het
veilige deel van Somalië wordt gerekend zodat eiseres ook uitgaande van de clan waartoe zij behoort niet in aanmerking komt voor een vvtv, nog het volgende overwogen.
2.26 In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 23 oktober 1998 wordt de provincie Hiiraan aangemerkt als relatief veilig gebied in Somalië. In de overige, de rechtbank ambtshalve
bekende, landeninformatie over Somalië zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat deze informatie onjuist zou zijn.
De enkele omstandigheid dat de stabiliteit in een gebied kwetsbaar is of dat de situatie aldaar gespannen is, is onvoldoende om (zonder meer) te concluderen dat de terugkeer naar dat gebied niet mogelijk of onverantwoord is.
2.27 De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding de in het ambtsbericht weergegeven bevindingen in twijfel te trekken en is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid in zijn brief van 20 november 1998 aan de Voorzitter van
de Tweede Kamer het beleid in die zin heeft gewijzigd, dat vanaf die datum wordt aangenomen dat afgewezen asielzoekers afkomstig uit, of met een clanrelatie in de provincie Hiiraan niet langer voor een vvtv in aanmerking komen.
2.28 Blijkens de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 5 juli 1999 is de Sheikhalclan geassocieerd met de Hawiye en hebben de Sheikhalleden geen eigen (traditioneel) woongebied in Somalië. Vermeld wordt dat zij verspreid
wonen en in het algemeen in de verschillende provincies en districten waar de Hawiye hun woongebieden hebben. Als families komen Sheikhal vooral voor in Mogadishu en de provincies Hiiraan (Beledweyne), Middle (Jowhar) en Lower Juba
en Gedo.
2.29 Blijkens de brief van verweerder aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 20 november 1998 is het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van vvtv-verlening aan Somaliërs (nog steeds) gebaseerd op de mogelijkheid tot
bescherming op clan(familie)niveau in een (relatief) veilig deel van Somalië.
2.30 Gelet op dit uitgangspunt van bescherming op clan(familie)niveau is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder, inhoudende dat voor leden van de Sheikhal een terugkeermogelijkheid naar Hiiraan aanwezig is te
achten, toereikende grondslag ontbeert. In de door verweerder overgelegde brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 5 juli 1999 wordt weliswaar vermeld dat in Hiiraan leden van de Sheikhal woonachtig zijn, doch gezien het
feit dat de Sheikhalclan geen eigen woongebied heeft in deze provincie, valt te betwijfelen of dit een waarborg biedt voor enige vorm van bescherming. De rechtbank wijst in dit verband op het rapport "Fact-finding mission to Somalia
and Kenya" uit juli 1998 van de Deense immigratiedienst waarin er vanuit wordt gegaan dat het van groot belang is dat terugkeer van Somalische asielzoekers plaatsvindt naar een gebied waar hun clan "resident clan" is.
2.31 Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit ook te worden vernietigd voorzover betrekking hebbende op de weigering eiseres in het bezit te stellen van een (v)vtv.
2.32 Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zal verweerder worden opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.33 Aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht wordt vergoed door de Staat der Nederlanden.
2.34 Tevens bestaat aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ƒ 1.755,-- voor eiseres (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 1/2 punt voor het verschijnen ter
nadere zitting; waarde per punt ƒ 710 en wegingsfactor 1). Ingevolge artikel 8:75, derde lid, Awb wordt de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank :
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking d.d. 14 januari 1999 voor zover deze ziet op de weigering een (v)vtv te verlenen;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar zal beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad ƒ 50,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad ƒ 1.775,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, J.E. van den Steenhoven-Drion en W.H. van Benthem, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.B. de Wit als griffier op 6 april 2000.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 6 april 2000