ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6350

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/7262
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Jemenitische minderjarige met vrees voor vervolging

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Jemenitische minderjarige, die vrees heeft voor vervolging in zijn thuisland. Eiser heeft op 4 november 1996 aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft zijn aanvragen niet ingewilligd, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft de zaak behandeld en op 16 april 2000 uitspraak gedaan.

Eiser heeft zijn aanvraag gebaseerd op de stelling dat hij behoort tot de joodse bevolkingsgroep in Jemen en dat hij en zijn moeder in het verleden bedreigd en gediscrimineerd zijn door leden van islamitische groepen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen lid is van een politieke partij en dat er geen substantiële discriminatie heeft plaatsgevonden die zijn leven onhoudbaar maakte. Bovendien heeft eiser na het overlijden van zijn moeder geen problemen ondervonden van zijn buurtgenoten.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser, ondanks zijn claims van discriminatie en geweld, in staat was om zelfstandig te leven en werk te zoeken. De rechtbank concludeert dat de IND in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning tot verblijf te weigeren, omdat er geen klemmende redenen van humanitaire aard zijn die dit zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op een vergunning tot verblijf in Nederland.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr. : Awb 98/7262 Vrwet Z VR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1979,
van Jemenitische nationaliteit,
verblijvende te B,
IND-dossiernummer: 9611.03.8010,
eiser,
gemachtigde: mr. H.T. Masmeijer, advocaat te Apeldoorn;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. H.A. Groen, advocaat te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 4 november 1996 heeft eiser aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf ingediend. Bij beschikking van 2 mei 1997 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
1.2 Eiser heeft daartegen bij brief van 30 mei 1997 bezwaar gemaakt. Bij
beschikking van 5 september 1997 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 16 september 1997 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. Bij brief van 8 december 1997 heeft verweerder eiser bericht dat de beschikking van 5 september 1997 zal worden
ingetrokken en dat eiser alsnog zal worden gehoord door een ambtelijke hoorcommissie. Bij brief van 16 december 1997 heeft eiser het beroepschrift van 17 september 1997 ingetrokken. Eiser is op 2 juni 1998 gehoord door een
ambtelijke hoorcommissie.
Bij beschikking van 3 december 1998 heeft verweerder de beschikking van 5 september 1997 ingetrokken en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4 Eiser heeft bij brief van 24 december 1998 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 6 december 1999. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben
te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eiser baseert zijn aanvragen op de volgende motieven. Eiser behoort tot de joodse bevolkingsgroep in Jemen. In 1987 is zijn vader tijdens zijn werk overleden.
Eiser en zijn moeder werden in de gaten gehouden, bedreigd en geslagen door leden van de Islamitische groepen uit de straat waar zij woonden.
De moeder van eiser heeft verschillende malen aangifte gedaan bij de politie.
In begin 1996 is eisers moeder overleden. Eiser is toen naar de politie gegaan om een identiteitsbewijs en een paspoort te verkrijgen, die hij niet kreeg omdat hij niet kon bewijzen dat hij Jemeniet was. Eiser werd doorverwezen naar
het Ministerie van Justitie waar gezegd werd dat er geen dossier van eiser of zijn ouders bestond. Hierdoor zou hij niet worden erkend als Jemeniet.
Tot mei 1996 heeft eiser in de ouderlijke woning verbleven, interend op de voorraad voedsel die zijn moeder nog had aangelegd. Ook heeft eiser de sieraden van zijn moeder verkocht. In mei heeft hij de woning verlaten en heeft een
periode in Sa'ana gewoond waar hij C ontmoette waarmee hij naar Saoedi-Arabië is gegaan.
In de brief van 27 mei 1998 heeft eiser gesteld dat hij uit schaamte heeft verzwegen dat C hem seksueel heeft misbruikt.
2.4 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat getwijfeld wordt aan de identiteit en leeftijd van eiser nu hij deze op geen enkele wijze heeft aangetoond. Ook acht verweerder niet geloofwaardig dat eiser niets kan vertellen over
het schip waarmee hij naar Nederland is gereisd en de plaatsen die hij heeft aangedaan terwijl hij niet als verstekeling aan boord heeft verbleven.
Ook aan eisers verklaringen dat hij seksueel is misbruikt wordt getwijfeld nu eiser dit eerst in een laat stadium van de procedure naar voren heeft gebracht. Ook wordt niet aannemelijk geacht dat iemand die zich vijf maanden kan
staande houden en besluit om werk te gaan zoeken in Reda zo lichtgelovig is dat hij niet wist van de bedoelingen van de bewuste man.
Voor zover van de juistheid van eisers verklaringen moet worden uitgegaan, wordt overwogen dat eisers joodse afkomst niet op voorhand leidt tot vluchtelingschap. Uit eisers verklaringen kan niet worden
afgeleid dat sprake is van een systematische, zeer ingrijpende bejegening van discriminatoire aard die een ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden heeft opgeleverd en waartegen de overheid geen bescherming wil of kan bieden.
De moeder van eiser heeft immers tweemaal aangifte gedaan bij de politie en eiser heeft na het overlijden van zijn moeder 5 maanden zonder relevante problemen in zijn woning kunnen verblijven. Daarbij wordt opgemerkt dat eiser een
vestigingsalternatief heeft omdat eiser zelf heeft verklaard dat hij naar Reda wilde gaan omdat daar juist veel joden zonder problemen wonen.
Ten aanzien van de overgelegde informatie van Amnesty International wordt opgemerkt dat deze slechts van algemene strekking is en geenszins betrekking heeft op het asielrelaas van eiser.
Ten aanzien van eisers stelling dat hij seksueel is misbruikt merkt verweerder op dat uit zijn verklaringen niet kan worden afgeleid dat het verblijf in Saoedi-Arabië dermate traumatiserend is geweest dat op grond daarvan hem
verblijf in Nederland dient te worden toegestaan.
Ten aanzien van het beleid van alleenstaande minderjarige asielzoekers wordt opgemerkt dat gelet op een aantal uitspraken van de Rechtseenheidskamer van 3 juli 1997 bij de beoordeling van de vraag of eiser daadwerkelijk opvang en
bescherming in Nederland behoeft, rekening gehouden moet worden met een mate van zelfstandigheid van eiser. Gelet op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 3 februari 1997 blijkt dat het gebruikelijk is dat men
in Jemen op 16-jarige leeftijd in het eigen levensonderhoud voorziet. Eiser heeft gedurende 5 maanden zonder hulp of opvang van anderen in zijn levensonderhoud voorzien door het verkopen van sieraden. Ook heeft hij zelfstandig
woonruimte gehuurd en een paspoort aangevraagd. Voorts was hij op zoek naar werk en wilde alleen naar Reda reizen om aldaar te gaan wonen. Gelet op het eerdergenoemde ambtsbericht is de situatie van eiser dan ook niet anders dan die
van andere Jemenitische 16-jarigen.
2.5 Eiser stelt zich op het standpunt dat het ontbreken van documenten onvoldoende reden is zijn asielrelaas in twijfel te trekken. Eiser heeft wel documenten overgelegd met betrekking tot de identiteit en nationaliteit van zijn
vader alsmede van diens joodse achtergrond. Alle informatie omtrent zijn ouders en zijn eigen leeftijd heeft eiser van zijn ouders zelf vernomen.
Eiser is van oordeel dat in Jemen sprake is van ernstige discriminatie van de joodse bevolkingsgroep waartegen de overheid geen bescherming kan of wil bieden. Dit wordt ondersteund door de overgelegde documentatie.
Eiser heeft geprobeerd door een Jemenitisch identiteitsbewijs en een paspoort te verkrijgen om als Jemeniet erkend te worden en ook als zodanig te leven. Dit werd hem echter niet gegund.
Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld met betrekking tot eisers stelling dat hij seksueel is misbruikt. Gelet op de recente jurisprudentie is keer op keer vastgesteld dat vluchtelingen hun ervaringen met seksueel geweld door
schaamte en taboes pas in een laat stadium van de procedure naar voren brengen. Eiser is door dit seksueel misbruik zodanig getraumatiseerd omdat hij het lange tijd aan niemand heeft kunnen vertellen. Eiser is van oordeel dat er
nader (medisch) onderzoek zou moeten worden ingesteld.
Voorts is eiser van oordeel dat hij in het bezit dient te worden gesteld van een vergunning tot verblijf als alleenstaande minderjarige asielzoeker (AMA). Eiser was bij binnenkomst in Nederland 17 jaar en derhalve minderjarig. Zoals
reeds eerder is aangevoerd is voor de vraag of een asielzoeker minderjarig is bepalend het Nederlandse recht en niet het recht dat geldt in het land van herkomst. Van de periode voorafgaand aan eisers vertrek uit Jemen kan niet
worden gesteld dat eiser zich toen zelfstandig heeft kunnen handhaven. Eiser was dakloos, had geen bron van inkomsten, bezocht geen school en is slachtoffer geworden van een homoseksuele pedofiel. In de jurisprudentie met betrekking
tot de
toepasselijkheid van het AMA-beleid wordt vastgesteld dat het boven iedere redelijke twijfel moet zijn verheven dat alleenstaande minderjarige asielzoekers zich in het land van herkomst zonder hulp of opvang van anderen staande
kunnen houden.
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke- en mensenrechtensituatie in Jemen zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk
moeten zijn, dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat eiser gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser is geen lid geweest van een politieke partij of beweging noch
heeft hij hiervoor enige activiteit verricht. Hierdoor is niet aannemelijk dat eiser in de bijzondere negatieve aandacht staat van de Jemenitische autoriteiten.
Eiser heeft gesteld dat hij en zijn moeder werden gediscrimineerd door hun buurtgenoten en de Islamitische groepen in de straat. Echter, uit eisers verklaringen blijkt niet dat sprake was van substantiële discriminatie, waardoor het
leven onhoudbaar was geworden. Immers de moeder van eiser heeft zich verschillende keren tot de politie gewend met het verzoek om bescherming. Uit de verklaringen blijkt niet dat de autoriteiten dit verzoek niet konden of wilden
honoreren. Voorts is niet gebleken dat eiser, na het overlijden van zijn moeder nog op enigerlei wijze problemen heeft ondervonden van zijn buurtgenoten of de Islamitische groepen in de straat. Voorts overweegt de rechtbank dat
eiser heeft verklaard dat hij naar Reda wilde gaan omdat daar joden veilig konden wonen. Hierdoor is sprake van een veilig
vestingsalternatief.
Uit de door eiser overgelegde informatie blijkt ook niet dat in Jemen sprake is van ernstige discriminatie van joden.
2.8 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder
voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening
van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.9 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.7 is overwogen, is niet aannemelijk geworden dat eiser bij gedwongen verwijdering naar Jemen een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bescherming beoogt te bieden, zodat eiser aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder
beperkingen kan ontlenen.
2.10 Evenmin is aannemelijk dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die eiser aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf.
2.11 Ten aanzien van eisers beroep op het traumata-beleid overweegt de rechtbank het volgende. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat voor hem de ervaringen zodanig traumatiserend zijn geweest dat hem op grond daarvan een
vergunning tot verblijf moet worden verleend. Ook hoefden de verklaringen van eiser voor verweerder geen aanleiding te zijn om de medisch adviseur in te schakelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid
kunnen besluiten eiser geen vergunning tot verblijf op grond van het traumata-beleid te verlenen.
De medische informatie van de huisarts en de toelichting daarop door
eisers gemachtigde, welke overigens zijn ingebracht na de bestreden beslissing geven geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.12 Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eiser een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen.
2.13 Eiser heeft zich voorts beroepen op het feit dat hij in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf op grond van het door verweerder gevoerde beleid inzake alleenstaande minderjarige asielzoekers.
2.14 Blijkens hoofdstuk B7/13 Vreemdelingencirculaire 1994 wordt ten aanzien van een bij binnenkomst in Nederland niet door een ouder en/of meerderjarige bloed- of aanverwant begeleide of verzorgde minderjarige asielzoeker het in
dat hoofdstuk neergelegde toelatingsbeleid (het ama-beleid) gevoerd voor het geval die minderjarige niet in aanmerking komt voor toelating als vluchteling dan wel voor verlening van een vergunning tot verblijf om klemmende redenen
van humanitaire aard.
Dat beleid houdt in dat binnen zes maanden na de indiening van de aanvragen dient te worden beoordeeld of verwijdering van de minderjarige verantwoord is te achten. Indien de minderjarige niet met zijn ouders kan worden herenigd,
zal worden getracht adequate opvang in het land van herkomst te vinden.
2.15 Ten aanzien van eisers beroep op een vergunning tot verblijf op grond van het AMA -beleid wordt allereerst overwogen dat eiser bij zijn binnenkomst in Nederland 17 jaar was, zodat ervan moet worden uitgegaan dat hij minderjarig
was. Tevens heeft eiser in het rapport van nader gehoor verklaard dat zijn ouders zijn overleden en dat hij niets wist van mogelijke familieleden zodat er geen opvang in het land van herkomst aanwezig was.
De Rechtseenheidskamer heeft in de uitspraak van 3 juli 1997 (Awb 97/3056) geoordeeld dat slechts in die gevallen waarin boven iedere redelijke twijfel verheven is dat de alleenstaande minderjarige asielzoeker zich in het land van
herkomst zonder hulp of opvang van anderen zelfstandig staande zal kunnen houden, een uitzondering kan worden gemaakt op het uitgangspunt dat in het land van herkomst enigerlei vorm van opvang aanwezig moet zijn. Daarbij moet naar
het oordeel van de rechtbank, behalve aan de leeftijd van de betrokkene, betekenis worden toegekend aan de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de alleenstaande minderjarige asielzoeker zich zelfstandig moest gaan redden en de
situatie waar in hij verkeerde. Eiser heeft in de periode na het overlijden van zijn moeder vijf maanden voor zichzelf gezorgd. Weliswaar was hij daarvoor genoodzaakt de sieraden van zijn moeder te verkopen maar anderzijds heeft
eiser zelfstandig pogingen ondernomen om erkend te worden als Jemenitisch burger door het aanvragen van een paspoort en een identiteitsbewijs. Voorts heeft eiser in die periode geheel zelfstandig besloten om werk te zoeken in Reda.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 3 februari 1997 blijkt dat volgens Jemenitische wetgeving iemand van 16 jaar meerderjarig is, dat het in Jemen gebruikelijk
is dat men op 16-jarige leeftijd werk zoekt en geacht wordt zelfstandig in eigen onderhoud te kunnen voorzien.
Gelet op het voorgaande en de leeftijd van eiser bij binnenkomst kan gesteld worden dat boven iedere redelijke twijfel verheven is dat voor de alleenstaande minderjarige asielzoeker in het land van herkomst niet enigerlei vorm van
opvang noodzakelijk is.
2.16 Vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen eiser geen vergunning tot verblijf op basis van het door verweerder gevoerde beleid inzake alleenstaande
minderjarige asielzoekers te verlenen.
2.17 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.18 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling
van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gewezen door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in tegenwoordigheid van mr. C.F. Duinker als griffier in het openbaar uitgesproken op 16 april 2000
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: