ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6350
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van een Jemenitische minderjarige met vrees voor vervolging
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Jemenitische minderjarige, die vrees heeft voor vervolging in zijn thuisland. Eiser heeft op 4 november 1996 aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft zijn aanvragen niet ingewilligd, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft de zaak behandeld en op 16 april 2000 uitspraak gedaan.
Eiser heeft zijn aanvraag gebaseerd op de stelling dat hij behoort tot de joodse bevolkingsgroep in Jemen en dat hij en zijn moeder in het verleden bedreigd en gediscrimineerd zijn door leden van islamitische groepen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen lid is van een politieke partij en dat er geen substantiële discriminatie heeft plaatsgevonden die zijn leven onhoudbaar maakte. Bovendien heeft eiser na het overlijden van zijn moeder geen problemen ondervonden van zijn buurtgenoten.
De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser, ondanks zijn claims van discriminatie en geweld, in staat was om zelfstandig te leven en werk te zoeken. De rechtbank concludeert dat de IND in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning tot verblijf te weigeren, omdat er geen klemmende redenen van humanitaire aard zijn die dit zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op een vergunning tot verblijf in Nederland.