ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6281
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de bewaring van een Liberiaanse vreemdeling en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een beroep tegen de bewaring van een Liberiaanse vreemdeling, die sinds 1 februari 2000 in bewaring is gesteld. De vreemdeling, geboren in 1974, verblijft momenteel in het Huis van Bewaring te Ter Apel. Hij heeft aangevoerd dat hij al drie maanden in bewaring zit zonder dat er een laissez-passer is afgegeven, ondanks eerdere toezeggingen van de rechtbank dat dit op 14 maart 2000 zou gebeuren. De vreemdeling verzoekt om opheffing van de bewaring en schadevergoeding vanaf 15 maart 2000, omdat er volgens hem geen zicht op uitzetting meer is.
De Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. R.J. Maring, heeft verzocht de bewaring niet op te heffen en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. De verweerder stelt dat er zicht op uitzetting is, omdat de Liberiaanse autoriteiten hebben toegezegd een laissez-passer af te geven, hoewel dit nog niet is gebeurd door organisatorische problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan en dat de vreemdeling verantwoordelijk is voor het ontbreken van een reisdocument.
De rechtbank oordeelt dat het in beginsel voor rekening van de verweerder komt als andere landen niet meewerken aan de afgifte van reisdocumenten. De rechtbank heeft besloten dat er nog steeds zicht op uitzetting is, maar ziet aanleiding om de duur van de bewaring te beperken. De uitspraak van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 1 mei 2000, waarbij het beroep ongegrond is verklaard en de opheffing van de bewaring is bevolen met ingang van 1 juni 2000. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.