ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6275

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/4212
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf voor Somalische eiseres

In deze zaak gaat het om de aanvraag van A, een Somalische vrouw, om toelating als vluchteling en de verlening van een vergunning tot verblijf. A heeft op 31 juli 1997 haar aanvragen ingediend, maar deze zijn door de Staatssecretaris van Justitie op 24 oktober 1997 afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. A kreeg wel een voorwaardelijke vergunning tot verblijf, die later werd ingetrokken. A heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij haar asielrelaas uiteenzette, waarin zij stelde dat zij slachtoffer was van geweld en vervolging in Somalië vanwege haar etnische afkomst als lid van de Midgan-clan.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat A's asielrelaas niet geloofwaardig is. De rechtbank oordeelde dat het enkele behoren tot de Midgan-clan niet voldoende is om te concluderen dat A gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank heeft ook overwogen dat A geen concrete redenen heeft gegeven voor haar vertrek uit Somalië en dat zij in het verleden zonder problemen in haar land van herkomst heeft verbleven. De rechtbank heeft de bestreden beschikking van de Staatssecretaris van Justitie ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat A een reëel risico loopt op vervolging of dat er klemmende redenen van humanitaire aard zijn die verlening van een vergunning tot verblijf rechtvaardigen.

De rechtbank heeft de zaak op 6 april 2000 openbaar uitgesproken, waarbij de rechters de beslissing hebben genomen dat het beroep van A ongegrond is. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, die de geloofwaardigheid van A's verklaringen niet heeft kunnen vaststellen en heeft geoordeeld dat de omstandigheden in Somalië niet zodanig zijn dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling moeten worden aangemerkt.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 98/4212 Vrwet Z VR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1966,
verblijvende te B,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer 9707.30.8116,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.B. Boogaart, advocaat te Groningen;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. D.J. de Jong, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 31 juli 1997 heeft eiseres aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 24 oktober 1997 heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet
ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid daarvan.
De aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf is evenmin ingewilligd. Wel is daarbij aan eiseres een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend (vvtv), met ingang van 31 juli 1997, geldig tot 31 juli 1998. De
geldigheidsduur van deze vvtv is laatstelijk verlengd tot 31 juli 1999.
1.2 Op 19 november 1997 heeft eiseres tegen voornoemde beschikking bezwaar gemaakt. Bij brief van 7 december 1997 heeft eiseres de gronden van het bezwaar nader gemotiveerd.
1.3 Op 7 mei 1998 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie.
1.4 Bij beschikking van 7 juli 1998 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5 Op 29 juli 1998 heeft eiseres tegen voornoemde beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank, waarmee de onderhavige procedure is ingeleid.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.6 Bij beschikking van 22 maart 1999 heeft verweerder de aan eiseres verleende vvtv ingetrokken. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt en verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening teneinde uitzetting te voorkomen.
Dit verzoek is ter griffie geregistreerd onder Awb 99/3814 Vrwet Z VV.
1.7 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatgevonden ter zitting van 13 oktober 1999. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1.8 Bij brieven van 24 december 1999 heeft de rechtbank partijen laten weten het noodzakelijk te achten het beroep te verwijzen naar een meervoudige kamer, in verband waarmee is besloten tot heropening van het onderzoek.
1.9 Openbare behandeling van het beroep door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 21 februari 2000. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking van 7 juli 1998 toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vw in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor
vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eiseres baseert haar aanvraag om toelating als vluchteling op de volgende motieven. Eiseres behoort tot de clan der Midgan, subclan Madhiban. Zij is afkomstig uit Mogadishu. Eind 1996 zijn tien gewapende aanhangers van Aideed de
woning van eiseres binnengedrongen. Eiseres, haar echtgenoot en haar broer zijn naar buiten gesleept. Eiseres -op dat moment vier maanden zwanger- is door vijf mannen verkracht en daarna bewusteloos geslagen. Vervolgens zijn de
echtgenoot en broer van eiseres
doodgeschoten. Ook de woning van eiseres is geplunderd. De volgende dag heeft eiseres een miskraam gekregen. Zij is naar Marka gegaan, alwaar zij is opgevangen door familie van haar bovenbuurman. Overeenkomstig de traditie heeft zij
daar vier maanden en tien dagen gerouwd om de dood van haar echtgenoot. Vervolgens is zij naar Mogadishu teruggekeerd om haar woning te verkopen. Eiseres heeft via een vriend van haar echtgenoot een vals paspoort geregeld, waarna
zij op 28 juli 1997 Somalië heeft verlaten.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen van eiseres afgewezen, omdat het enkele behoren tot de clan der Midgan niet leidt tot de conclusie dat reeds op grond daarvan sprake zou zijn van gegronde vrees voor vervolging in de zin van het
Verdrag.
Voorts stelt verweerder dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres voorwerp is van gerede twijfel, gelet op de tegenstrijdigheden in haar verklaringen. Zo bevreemdt het verweerder dat eiseres eerst tegenover de
ambtelijke commissie heeft verklaard dat de indringers voormalige afpersers van haar echtgenoot waren. Niet valt in te zien waarom zij dit niet reeds tijdens het nader gehoor had kunnen mededelen.
Gesteld noch gebleken is dat eiseres ook maar enige poging heeft ondernomen om de bescherming van clangenoten te verkrijgen tegen de afpersingen en bedreigingen. Ook met betrekking tot de inval en de verkrachting heeft eiseres
uiteenlopende verklaringen afgelegd. Dat een en ander kan worden verklaard door het ingrijpende en traumatiserende karakter van de gebeurtenissen, is naar de mening van verweerder niet voldoende.
Voorzover van de juistheid van de verklaringen van eiseres moet worden uitgegaan, stelt verweerder nog het volgende. Nu de inval in de woning is verricht door afpersers van haar echtgenoot, is de inval aan te merken als een daad van
banditisme. Niet is gebleken dat een en ander verband houdt met een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag.
Eiseres en haar echtgenoot hadden hiertegen de bescherming kunnen inroepen van hun clan. Bovendien heeft eiseres nog een half jaar na het voorval zonder problemen in Somalië verbleven. Zij is zelfs na de rouwperiode teruggekeerd
naar Mogadishu om haar huis te verkopen.
Tijdens het nader gehoor heeft eiseres aangegeven dat zij geen concrete reden had om haar land te verlaten.
Voorts heeft verweerder overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf op grond van het zogenaamde traumata-beleid, mede gelet op het feit dat aan de geloofwaardigheid van haar asielrelaas wordt
getwijfeld. Bovendien is hierbij van belang dat de gebeurtenis voor eiseres geen directe aanleiding heeft gevormd om het land te verlaten.
Tenslotte heeft verweerder in de bestreden beschikking opgemerkt dat de omstandigheid dat eiseres in het land van herkomst een alleenstaande vrouw is niet automatisch meebrengt dat aan haar een vergunning tot verblijf dient te
worden verleend. In dit geval is van belang dat eiseres zich voor haar vertrek een half jaar als alleenstaande vrouw heeft weten staande te houden en dat zij is opgevangen door haar bovenbuurman en diens familie. Niet is gebleken
dat zij niet meer op zijn hulp kan rekenen of geen hulp van andere clangenoten kan krijgen.
2.5 Eiseres stelt zich op het standpunt dat de achtergrond van de geweldsuitoefening jegens haar persoon en haar familie is terug te voeren op de etnische afkomst. Het is onjuist te stellen dat eiseres slachtoffer is geworden van
een vorm van banditisme, waartegen zij bescherming van clangenoten kan inroepen. Zij behoort immers tot een minderheidsclan, de Midgan, en is bovendien door het verlies van haar naaste familieleden alleen komen te staan. Na het
incident is eiseres weliswaar opgevangen door een buurman, maar die behoorde niet tot de Midgan. Eiseres heeft voorts verwezen naar de verklaringen van de heer Van Lanschot, werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, ter
terechtzitting van 28 juni 1996, welke mede hebben geleid tot de uitspraak van 3 september 1996 van de rechtbank Zwolle inzake de Midgan.
Voorts heeft eiseres gesteld dat de tijdens de zitting van de ambtelijke commissie gestelde vragen omtrent de afpersing van haar echtgenoot niet eerder zo waren gesteld, zodat er naar haar oordeel geen tegenspraak is met eerder
afgelegde verklaringen.
Tenslotte heeft eiseres aangevoerd dat sprake is van zeer traumatische ervaringen, die diep op haar hebben ingegrepen. Zij lijdt aan slapeloosheid en heeft nachtmerries. Het is voor haar moeilijk om over deze problemen te praten,
waarbij de taalbarrière ook een rol speelt.
Het feit dat zij geen deskundige hulp heeft ingeschakeld, hangt af van de persoon van eiseres. Mede vanwege haar clanachtergrond is eiseres erg op zichzelf aangewezen.
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke- en mensenrechtensituatie in Somalië zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk
moeten zijn, dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 De rechtbank laat de vraag naar de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres daar. Het asielrelaas van eiseres is ontoereikend voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap.
Concrete gegevens ontbreken waaruit blijkt dat het enkele behoren tot de Midgan moet leiden tot het aannemen van vluchtelingschap. Van persoonlijke feiten en omstandigheden die de vrees voor vervolging in de zin van het
Vluchtelingenverdrag rechtvaardigen is niet gebleken. Niet aannemelijk is geworden dat er ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van substantiële discriminatie waardoor het leven voor eiseres onhoudbaar is geworden.
Voorts kan uit hetgeen eiseres in haar nader gehoor heeft verklaard niet worden afgeleid dat zij is verkracht vanwege haar afkomst of enige andere grond verband houdend met het Vluchtelingenverdrag. Deze gebeurtenis kan er derhalve
niet toe leiden dat zij toegelaten dient te worden als vluchteling.
2.8 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend.
Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening
van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.9 Dat met het verblijf van eiseres hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, is gesteld noch gebleken.
2.10 Uit hetgeen hiervoor met betrekking tot het relaas van eiseres is overwogen, kan niet worden afgeleid dat zij een reëel risico loopt om bij gedwongen verwijdering naar Somalië te worden blootgesteld aan een behandeling
waartegen artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bescherming beoogt te bieden. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres reeds vanwege het feit dat zij tot de
Midgan behoort ernstig gevaar loopt om bij uitzetting naar Somalië onderworpen te worden aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM. Er zijn geen met de persoon van eiseres samenhangende individuele feiten en
omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat van eiseres in redelijkheid niet verlangd kan worden terug te keren naar haar land van herkomst. Het enkele feit dat eiseres een alleenstaande
vrouw is, maakt het voorgaande niet anders.
2.11 Evenmin is aannemelijk geworden dat in het geval van eiseres sprake
is van klemmende redenen van humanitaire aard die aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf. Verweerder heeft de in dit verband relevante persoonlijke feiten en omstandigheden op afdoende wijze in de beoordeling
betrokken en eiseres in redelijkheid een vergunning tot verblijf kunnen weigeren.
2.12 Eiseresses beroep op het door verweerder gevoerde traumata-beleid heeft geen kans van slagen. Van eiseres mag verwacht worden dat zij in enige mate aannemelijk maakt dat zij als gevolg van de door haar gestelde ervaringen in
Somalië zodanig is getraumatiseerd dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij naar haar land van herkomst terugkeert. Eiseres heeft hetgeen zij in dit verband heeft aangevoerd op geen enkele wijze onderbouwd,
terwijl gesteld noch gebleken is dat eiseres in verband met haar gestelde psychische klachten een medische behandeling heeft ondergaan.
2.13 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.14 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, J.E. van den Steenhoven-Drion en W.H. van Benthem, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.B. de Wit als griffier op 6 april 2000.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 6 april 2000