ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6271
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.J. van Bennekom
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een vergunning tot verblijf op basis van gezinshereniging voor een minderjarige met een Marokkaanse nationaliteit
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 mei 2000 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiser, een minderjarige met de Marokkaanse nationaliteit. Eiser, geboren op [...] 1991, heeft altijd in Marokko gewoond en is wettelijk vertegenwoordigd door zijn vader, B. De vader heeft op 2 oktober 1997 een aanvraag ingediend voor de mvv ten behoeve van eiser, maar deze aanvraag werd op 7 mei 1998 door de verweerder afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank op 23 maart 1999, waarin werd bepaald dat verweerder binnen zes weken een besluit op het bezwaar moest nemen. Dit leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar op 4 augustus 1999, waarna eiser opnieuw beroep instelde.
Tijdens de zitting op 30 maart 2000 werd de zaak behandeld. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. drs. E. Olof, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. E.E. van der Kamp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gezinsband tussen eiser en zijn vader niet verbroken is, ondanks de fysieke afstand en de omstandigheden van de echtscheiding van de ouders van eiser. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de intentie van de vader om eiser naar Nederland te laten komen en de financiële ondersteuning die hij aan eiser heeft geboden.
De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig was gemotiveerd en dat eiser recht had op een nieuw besluit met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op ƒ 1.420,-. De uitspraak benadrukt het belang van gezinshereniging en de bescherming van het recht op familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.