ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6267
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- G. Blomsma
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijf bij partner
In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 mei 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenbewaring. Verzoeker, een Turkse nationaliteit, was op 3 april 2000 in vreemdelingenbewaring gesteld en had op 4 april 2000 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf bij zijn Nederlandse partner. Deze aanvraag werd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) buiten behandeling gesteld, waarna verzoeker naar Turkije werd uitgezet. De gemachtigde van verzoeker verzocht de president om een voorlopige voorziening, zodat verzoeker niet uitgezet zou worden totdat op het bezwaarschrift was beslist.
De president overwoog dat de aanvraag van verzoeker prematuur was ingediend, omdat hij op 3 april 2000 had verklaard geen aanvraag te willen indienen voordat hij met zijn advocaat had gesproken. De president concludeerde dat de IND zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had. De president oordeelde dat verzoeker onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn aanvraag aan te vullen en dat de uitzetting onrechtmatig was, maar dat dit niet leidde tot de verplichting voor de IND om verzoeker op kosten van de Staat terug te brengen naar Nederland.
De president weigerde het verzoek om voorlopige voorziening, omdat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Turkije een gevangenisstraf zou krijgen en dat de IND niet onterecht had gehandeld. De president benadrukte dat verzoeker al lange tijd op de hoogte was van de vereisten voor een vergunning tot verblijf en dat hij niet tijdig had gehandeld. De uitspraak werd gedaan zonder mogelijkheid tot hoger beroep.