ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6265

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2095
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling zonder concrete aanwijzingen van illegaal verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 april 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige bewaring van eiser, een vreemdeling van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit. Eiser had op 13 maart 2000 beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie tot zijn bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring onrechtmatig was, omdat er geen concrete aanwijzingen waren voor illegaal verblijf. De verbalisanten hadden eiser staande gehouden zonder dat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat hij zich schuldig maakte aan een strafbaar feit. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding en de daaropvolgende bewaring in strijd met de wet waren, en dat eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming.

De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van f 800,- voor de vier dagen dat eiser ten onrechte in bewaring was gehouden. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser, begroot op f 1420,-, voor rekening van de Staat der Nederlanden gekomen. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de onduidelijkheid in het dossier van verweerder de kern van de waarborgen voor vreemdelingen raakt, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De uitspraak is gedaan door rechter W.J. van Bennekom en is openbaar uitgesproken op 2 mei 2000, met griffier J.Th.H. Zimmerman aanwezig. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/2095 VRWET
inzake: A, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit,
voorheen verblijvende op het politiebureau B te
C, eiser,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 10 maart 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid onder b, van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op 10 maart 2000 schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven.
Bij beroepschrift van 13 maart 2000 heeft mr. O.M. Karam, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede
toekenning van schadevergoeding.
Op 14 maart 2000 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 21 maart 2000. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. Karam, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. S. Oudolf, werkzaam bij de Immigratie- en
Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Blijkens het proces-verbaal van 10 maart 2000 waren de verbalisanten daags daarvoor op zoek naar één van de betrokkenen bij de aanrijding die de plaats van de aanrijding
had verlaten. Wanneer en waar deze aanrijding heeft plaatsgevonden, staat niet in het proces-verbaal vermeld. Op 9 maart 2000 werd in de loop van de avond op het adres [...]straat 22 II hoog door eiser de deur opengedaan, maar eiser
had niets met de aanrijding te maken. Hetgeen is gerelateerd laat geen andere slotsom toe dan dat eiser is gevraagd naar zijn identiteit zonder dat er concrete aanwijzingen van illegaal verblijf waren.
Bovendien bestond er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De staandehouding was derhalve onrechtmatig zodat de daaropvolgende bewaring eveneens onrechtmatig is.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Er waren wel degelijk concrete aanwijzingen van illegaal verblijf.
Verbalisanten hebben zich naar het adres begeven waar iemand zou wonen die bij een aanrijding betrokken was en die de plaats van de aanrijding had verlaten. Uit het proces-verbaal van 10 maart 2000 blijkt dat eiser op dat adres de
deur heeft opengedaan. De verbalisanten mochten in de uitoefening van hun normale politietaken zoeken naar iemand die bij een aanrijding was geweest. In het kader van dat onderzoek mochten de verbalisanten naar de identiteit van
eiser vragen. Hoewel in het proces- verbaal van 10 maart 2000 niet expliciet staat vermeld van welk strafbaar feit eiser verdacht werd, is het duidelijk dat iemand die de plaats van de aanrijding verlaat, zich onttrekt aan het
toezicht van de politie. Vervolgens is gebleken dat eiser niet de Nederlandse nationaliteit had, geen document had om zijn identiteit aan te tonen en geen verblijfsdocument bezat. Eiser mocht derhalve worden staandegehouden. De
bewaring is dan ook rechtmatig.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van 10 maart 2000 blijkt dat de verbalisanten op zoek waren naar één van degenen die - als verdachte - betrokken was bij een aanrijding die op een onbekend gebleven plaats en
tijdstip zou hebben plaatsgehad, de plaats van de aanrijding had verlaten en op de [...]straat 22 II hoog woonachtig zou zijn. Op genoemd adres werd eiser door de verbalisanten aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat - hoe onduidelijk het proces-verbaal ten aanzien van het strafrechtelijk voortraject ook moge zijn - de verbalisanten in de uitoefening van hun normale politietaken (in casu het onderzoek naar iemand
die op strafbare wijze bij een aanrijding betrokken was) eiser naar zijn identiteit mochten vragen. De rechtbank is daarentegen, in tegenstelling tot verweerder, van oordeel dat uit de stukken niet valt op te maken op grond waarvan
de verbalisanten is gebleken dat eiser vermoedelijk illegaal hier te lande verblijft alvorens zij besloten hem staande te houden. Het proces-verbaal van 10 maart 2000 is op dit punt te vaag om ervan uit te gaan dat er sprake was van
concrete aanwijzingen van illegaal verblijf.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staandehouding onrechtmatig was en derhalve de daaropvolgende bewaring in strijd is met de wet.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep gegrond verklaard.
Aan de orde is vervolgens de vraag of eiser schadevergoeding kan worden toegekend. Onder verwijzing naar de op dit punt als vast aan te merken jurisprudentie van het gerechtshof te 's-Gravenhage oordeelt de rechtbank dat bij een
(zoals in casu) onrechtmatig bevonden bewaring in beginsel - dat wil zeggen behoudens de aanwezigheid van gronden van billijkheid die tot matiging kunnen leiden - aanspraak bestaat op schadevergoeding. Bij de beantwoording van de
vraag of zich deze gronden van billijkheid voordoen dient enerzijds acht te worden geslagen op de aard van de door verweerder geschonden norm en de ernst van deze schennis, terwijl anderzijds onder omstandigheden mede in aanmerking
dient te worden genomen in welke mate de vreemdeling in strijd met de vreemdelingenwetgeving heeft gehandeld.
De rechtbank stelt vast dat de reden waarom de bewaring onrechtmatig is geoordeeld, is gelegen in de onvolledigheid c.q. onduidelijkheid van het door verweerder samengestelde dossier. Deze reden raakt zozeer de kern van de door
verweerder - mede jegens de vreemdeling - in acht te nemen waarborgen dat matiging in een dergelijk geval slechts in uitzonderlijke omstandigheden in aanmerking zal komen. Dit klemt temeer nu de onduidelijkheid ziet op de redenen
waarom ten aanzien van eiser concrete aanwijzingen van illegaal verblijf zijn ontstaan. Van uitzonderlijke omstandigheden die niettemin tot matiging zouden moeten leiden is in dit geval niet gebleken.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 34j van de Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van f 200,- per dag dat eiser op een politiebureau ten
onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal f 800,- (4 x f 200,-).
Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op f 1420,- als kosten van
verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot f 800,- (achthonderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot f 1420,- (verrtienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2000, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier.
Afschrift verzonden op: 11 april 2000
Conc.:AZ/WB
Coll:
Bp:-
D:B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.