ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6264

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/1656
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 maart 2000, staat de onrechtmatige vrijheidsontneming van eiser A centraal. Eiser, van (gestelde) Marokkaanse respectievelijk Tunesische nationaliteit, werd op 24 februari 2000 aangehouden door een werknemer van Hennes & Mauritz te Amsterdam wegens diefstal. Eiser betwistte de diefstal en voerde aan dat hij voldoende geld had om de ketting te betalen. Na zijn aanhouding werd eiser niet onverwijld overgedragen aan een bevoegde opsporingsambtenaar, wat in strijd is met artikel 53, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Eiser werd pas om 17.18 uur voorgeleid aan de officier van justitie, wat ook niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank oordeelde dat de detentie van eiser onrechtmatig was, omdat hij niet tijdig was voorgeleid en de maximale termijn voor verhoor was overschreden.

De rechtbank overwoog dat de toetsing van het strafvorderlijk voortraject in vreemdelingenrechtelijke procedures marginaal dient te zijn, maar dat in dit geval de schending van de strafrechtelijke waarborgen zo ernstig was dat er geen andere sanctie dan opheffing van de bewaring mogelijk was. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van f 2150,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van f 1420,-. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J. van Bennekom en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2000.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/1656 VRWET
inzake: A, ook bekend als A, van (gestelde)
Marokkaanse respectievelijk Tunesische nationaliteit,
verblijvende in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, eiser,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 25 februari 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld.
Verweerder heeft op dezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven.
Bij beroepschrift van 29 februari 2000 heeft mr. J. van Bennekom, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning
van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 7 maart 2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Bennekom, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. M.M. Meijers,
werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. Tevens was ter zitting aanwezig A. Tamir, tolk in de Arabische taal.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Eiser is op 24 februari 2000 om 14.00 uur aangehouden door een werknemer van Hennes & Mauritz te Amsterdam wegens verdenking van diefstal van een ketting met een winkelwaarde van f 6,90. Eiser bestrijdt dat hij het voorwerp poogde
te ontvreemden en voert daarbij aan voldoende geld bij zich te hebben gehad (meer dan f 50,-) om de ketting te kunnen betalen.
Voorts is eiser zich ervan bewust dat hij illegaal is en een groot risico loopt indien hij diefstal zou plegen. Eiser heeft een vriendin in B die in zijn onderhoud voorziet en hij heeft dan ook geen reden om te stelen.
Eiser is blijkens de stukken gedurende minstens 62 minuten opgesloten geweest in een cel in de kelder van het bedrijf Hennes & Mauritz alvorens hij aan een bevoegde opsporingsambtenaar is overgedragen. Eiser is derhalve niet
onverwijld overgedragen aan een opsporingsambtenaar.
Dit is in strijd met artikel 53, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Eiser is derhalve onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd geweest en de daaropvolgende detentie is om die reden dan ook onrechtmatig.
Eiser is op de dag van zijn aanhouding verder niet onverwijld maar eerst om 17.18 uur voorgeleid: dat wil zeggen na drie uur en 18 minuten, althans als wordt gerekend vanaf het moment van de overdracht aan een opsporingsambtenaar na
één uur en drie kwartier. Dit is eveneens in strijd met Artikel 53 lid 3 Sv en de detentie is ook om die reden onrechtmatig.
De strafrechtelijke ophouding voor verhoor kent tenslotte ingevolge artikel 61 Sv een maximale duur van zes uur, zodat eiser, die op 24 februari 2000 te 14.00 uur is aangehouden, uiterlijk om 20.00 uur in verzekering gesteld had
moeten worden. Eiser is echter eerst om 20.35 uur in verzekering gesteld, zodat hij onrechtmatig van zijn vrijheid was beroofd. Gelet hierop is de daarop volgende toepassing van artikel 26 Vw eveneens onrechtmatig.
Nu de strafrechtelijke vervolging tegen eiser is geseponeerd, zal deze gang van zaken niet door een strafrechter worden getoetst. Hierdoor wordt de - overigens marginale - toetsing door de vreemdelingenrechter van het
strafvorderlijk voortraject van des te groter belang.
Verweerder heeft -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Het strafrechtelijke voortraject dient door de rechter in de vreemdelingenrechtelijke procedure slechts marginaal te worden getoetst.
In deze procedure dient bovendien slechts marginaal te worden getoetst of sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Voor wat betreft de (overige) vormvoorschriften is het aan de strafrechter deze te toetsen.
De rechtbank overweegt het volgende.
In de stukken bevindt zich een aangifteformulier ingevuld door een beveiligingsbeambte van Hennes & Mauritz waarin de beveiligingsbeambte verklaart dat "eiser een ketting mee naar buiten nam zonder te betalen en dat hij, eenmaal
voorbij de alarmpoorten, daarom is aangehouden". De rechtbank is van oordeel dat hieruit - niettegenstaande hetgeen door eiser hieromtrent is aangevoerd - voldoende van een redelijk vermoeden van schuld blijkt.
De rechtbank is voorts, anders dan verweerder, van oordeel dat er onvoldoende reden is bij de -marginale- toetsing van het strafvorderlijk voortraject onderscheid te maken tussen artikel 29 Sv en hetgeen overigens in het Wetboek van
Strafvordering is bepaald.
De rechtbank is van oordeel dat tenminste één strafrechtelijke waarborgnorm die tijdens de eerste fase van een strafrechtelijke vervolging in acht genomen dient te worden, in de onderhavige zaak in die mate geschonden is dat geen
andere sanctie dan opheffing van de bewaring in aanmerking komt. De marginale toetsing inachtnemend, overweegt de rechtbank daartoe het volgende.
Blijkens de stukken is eiser om 14.00 uur door de beveiligingsbeambte van Hennes & Mauritz aangehouden. Om 15.02 uur is hij overgedragen aan een bevoegde opsporingsambtenaar. Eerst om 17.18 uur, dat wil zeggen na twee uur en zestien
minuten, is hij voorgeleid aan de officier van justitie. Dit kan niet meer gekwalificeerd worden als zijnde "ten spoedigste" in de zin van artikel 53 Sv. De rechtbank houdt er daarbij rekening mee dat de voorgeleiding als bedoeld in
artikel 53, lid 3 Sv spoediger zal moeten plaatsvinden naarmate de aangehouden verdachte langer van zijn vrijheid beroofd is geweest zonder aan een opsporingsambtenaar te zijn overgedragen.
Anders dan eiser is de rechtbank niet van oordeel dat artikel 61, lid 2 Sv is geschonden. De in dat artikellid bedoelde termijn neemt immers eerst een aanvang op het moment dat de verdachte aan een opsporingsambtenaar is
overgedragen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bewaring in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 8 maart 2000.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 34j Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van f 200,- per dag dat eiser op een politiebureau ten
onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en f 150,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal f 2150,-.
Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op f 1.420,- als kosten van
verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 8 maart 2000 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot f 2150,- (tweeduizendhonderdentwintig) te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot f 1.420 (duizendvierhonderdentwintig gulden, te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2000, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden op: 29 maart 2000
Conc.: AJ
Coll:
Bp:-
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.