ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6226

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/8127
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een vergunning tot verblijf aan een staatloze vreemdeling

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, geboren in 1939, die stelt staatloos te zijn en een vergunning tot verblijf in Nederland heeft aangevraagd. Eiser heeft op 28 september 1998 een aanvraag ingediend bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, maar deze is op 6 januari 1999 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 2 juli 1999 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser op 23 juli 1999 beroep ingesteld bij de rechtbank, waarin hij verzocht om vernietiging van het afwijzende besluit en om verlening van de vergunning tot verblijf.

De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 29 maart 2000 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door een ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Eiser heeft aangevoerd dat hij sinds 1982 in Nederland verblijft en dat hij geen geldig paspoort of andere reisdocumenten heeft, omdat hij zijn Indonesische nationaliteit van rechtswege heeft verloren. Eiser heeft meerdere pogingen ondernomen om zijn nationaliteitskwestie te regelen, maar zonder resultaat.

De rechtbank oordeelt dat het bezit van een geldig paspoort een essentiële voorwaarde is voor de verlening van een vergunning tot verblijf. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor ontheffing van het paspoortvereiste. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig is en vernietigt dit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. Eiser wordt opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak contact op te nemen met de Indonesische autoriteiten om zijn nationaliteit en de mogelijkheden voor het verkrijgen van een nieuw paspoort te verifiëren.

De rechtbank heeft verweerder als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op f 1.420,--, en heeft de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon voor de vergoeding van het griffierecht van f 225,--.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/8127 VRWET A V4
inzake: A, wonende te B, eiser,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1939, stelt staatloos te zijn. Op 28 september 1998 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf. Bij besluit
van 6 januari 1999 heeft verweerder op deze aanvraag afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 28 januari 1999, aangevuld bij brief van 11 februari 1999. Op 24 maart 1999 is eiser naar
aanleiding van het bezwaarschrift gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 2 juli 1999 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 23 juli 1999 heeft eiser tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. In beroep heeft eiser verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat aan eiser een vergunning tot
verblijf wordt verleend, met veroordeling van verweerder in de kosten van het geding. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 17 november 1999 zijn de op de zaak betrekking hebbende
stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 21 februari 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2000.
Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door
mr. drs. W. Hoebba, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. L.C. Harderwijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. Tevens was ter zitting
aanwezig D.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiser verblijft naar eigen zeggen sedert 1 januari 1982 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 28 september 1998 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel: "verblijf bij
Nederlandse partner D".
3. Eiser meent dat klemmende redenen van humanitaire aard dan wel internationale verplichtingen tot toelating nopen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij in 1982 Indonesië heeft verlaten, waarna hij zich, na een kort verblijf in
Duitsland, in Nederland heeft gevestigd. Eiser heeft sedert 1990 een affectieve relatie met de heer D en woont al jarenlang met hem samen. Eiser beschikt niet over een geldig paspoort of enig ander reisdocument. Tevens heeft hij
zijn Indonesische nationaliteit van rechtswege verloren. Dit blijkt uit hetgeen is neergelegd in de Wet op de Nationaliteit van de Republiek Indonesia.
Eiser beschikt evenmin over een geboorteakte en een bewijs van ongehuwd- zijn. Eiser heeft zich verschillende malen gewend tot de Indonesische autoriteiten teneinde zijn nationaliteitskwestie te regelen, echter zonder resultaat. Aan
de overige vereisten van het partnerbeleid is
voldaan.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet de nodige stappen heeft ondernomen om de vereiste documenten te verkrijgen. Eiser kan deze documenten alleen via de Indonesische ambassade in
Nederland verkrijgen. Deze ambassade heeft echter meerdere malen te kennen gegeven dat zij de benodigde documenten niet kan verstrekken. Voorts is door de Indonesische ambassade meegedeeld dat niet vaststaat dat eiser de
Indonesische nationaliteit nog bezit, aangezien in de nationaliteitswetgeving van Indonesië uitdrukkelijk is vermeld dat de Indonesische nationaliteit na vijf jaren verblijf buiten Indonesië van rechtswege verloren gaat. Op grond
hiervan kan sprake zijn van staatloosheid. Ondanks de overmachtsituatie waarin eiser zich bevindt en de gebrekkige medewerking van de Indonesische ambassade, is verweerder niet bereid geweest eiser meer tijd te gunnen om de
benodigde documenten te bemachtigen. Verweerder heeft geen blijk gegeven van een juiste belangenafweging.
Ter zitting is namens eiser naar voren gebracht dat hij, gelet op zijn staatloosheid, had moeten worden gehoord door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACV).
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voldoet aan het zogenoemde paspoortvereiste, terwijl er geen aanleiding bestaat eiser van dat vereiste te ontheffen, omdat aangetoond noch gebleken is dat eiser niet meer in
het bezit kan worden gesteld van een geldig nationaal paspoort. Immers, niet is gebleken dat eiser al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te worden gesteld van een geldig nationaal paspoort. Weliswaar is gebleken dat de
gemachtigde van eiser zich heeft gewend tot de Indonesische ambassade, maar niet is gebleken dat ook eiser verschillende malen contact heeft gehad met voornoemde ambassade.
Voorts heeft eiser ruimschoots de gelegenheid gekregen om een paspoort te overleggen dan wel aan te tonen alles in het werk te hebben gesteld om in het bezit te worden gesteld van een paspoort, maar niet is gebleken dat al het
mogelijke is gedaan om een paspoort te verkrijgen.
Met betrekking tot de stelling dat eiser op grond van het bepaalde in artikel 17, lid k van de Wet op de Nationaliteit van de Republiek Indonesia van rechtswege de Indonesische nationaliteit heeft verloren en mitsdien niet meer in
het bezit zou kunnen worden gesteld van een geldig nationaal paspoort wordt opgemerkt dat het niet onmogelijk is de Indonesische nationaliteit te herkrijgen. Echter, op geen enkele wijze is gebleken dat eiser hiertoe pogingen heeft
ondernomen. Nu niet is gebleken van het veelvuldig verrichten van serieuze inspanningen om in het bezit te worden gesteld van een geldig nationaal paspoort, moet het ervoor worden gehouden dat het niet vaststaat dat het voor eiser
onmogelijk is om een paspoort te verkrijgen. Er bestaat derhalve geen aanleiding om eiser te ontheffen van het paspoortvereiste. Reeds op grond van het feit dat eiser niet in het bezit is van een geldig nationaal paspoort komt hij
niet in aanmerking voor verlening van een vergunning tot verblijf voor het door hem beoogde doel. Ten overvloede wordt overwogen dat op grond van het bepaalde in C4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) onderdanen van Indonesië een
officieel gelegaliseerd document dienen te overleggen waaruit de ongehuwde staat blijkt. Eiser heeft het voornoemde document niet kunnen overleggen, zodat geen aanleiding bestaat eiser op basis van het partnerbeleid een vergunning
tot verblijf te verlenen.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ingevolge artikel 11, lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
6. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende
redenen van humanitaire aard of verplichtingen
voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen.
Dit beleid is neergelegd in de Vc.
7. Ingevolge artikel 19, lid 1 Vw, in samenhang met artikel 54 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) functioneert het bezit van een geldig nationaal paspoort als een maatregel van toezicht. Daarnaast kan het niet beschikken over een
geldig reisdocument de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland, in het geval verweerder zich hiertoe genoodzaakt ziet, ernstig bemoeilijken, zo niet onmogelijk maken. In dit verband is artikel 24, lid 3 Voorschrift
Vreemdelingen (VV) van belang, waarin is bepaald dat de geldigheidsduur van een vergunning tot verblijf ten minste één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor
grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven.
In artikel 28, lid 7 VV is een uitzondering op het paspoortvereiste opgenomen. Uitzondering is mogelijk hetzij in het geval dat vreemdelingen hebben aangetoond, dat zij vanwege de regering van het land waarvan zij onderdaan zijn
niet of niet meer in het bezit kunnen worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, hetzij omdat het vreemdelingen betreft die een aanvraag om toelating als vluchteling hebben ingediend en die hebben aangetoond
dat met het oog op het verlenen van een vergunning tot verblijf in Nederland of het verlengen van de geldigheidsduur daarvan van hen redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij zich voor het verkrijgen, of voor het doen verlengen
van de geldigheidsduur, van een document voor
grensoverschrijding tot bedoelde regering wenden. Voorts kan verweerder ingevolge artikel 42 Vb in bijzondere gevallen aan vreemdelingen ontheffing verlenen van het vereiste dat moet worden beschikt over een document voor
grensoverschrijding.
8. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldig nationaal paspoort. Blijkens de gedingstukken heeft eiser zich bij brief van 10 september 1998 tot de Indonesische ambassade te 's-Gravenhage gewend met, voor zover hier
van belang, het verzoek zijn reisdocument te lokaliseren en, indien noodzakelijk, opnieuw uit te geven.
Bij brief van 22 maart 1999 heeft de heer A. Adityawarman, hoofd van de Afdeling Immigratie van de Indonesische ambassade te 's-Gravenhage, aan de gemachtigde van eiser bericht dat hij tijdens een werkbezoek aan Indonesië te horen
heeft gekregen dat de documenten van het paspoort waarschijnlijk zijn zoekgeraakt door de verhuizing naar een nieuw kantoor. In verband hiermee is de ambassade niet in de positie om een nieuw identiteitsdocument aan eiser af te
geven, tot het originele document gevonden is.
Bij faxbericht van 1 juni 1999 heeft de heer Adityawarman, voornoemd, aan de gemachtigde van eiser bericht dat het paspoort van eiser niet is gevonden.
Bij brief van 16 juni 1999 heeft de heer Adityawarman, voornoemd, de gemachtigde van eiser meegedeeld dat deze kan aannemen dat zij niks meer kunnen doen.
9. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van de identiteit van de aanvrager een essentiële voorwaarde voor toelating is, zodat het alleszins redelijk is van de aanvrager het bezit van een paspoort te
verlangen. Dit klemt in de onderhavige zaak des te meer nu van eiser in het dossier vier verschillende geboortedata voorkomen. Er dienen dan ook voldoende argumenten te bestaan wil het niet voldoen aan het paspoort-vereiste niet aan
de aanvrager worden tegengeworpen.
In deze kwestie heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gemotiveerd waarom de activiteiten van eiser om over zijn paspoort te beschikken ontoereikend zijn. Met name vermag de rechtbank niet in te zien
dat andere pogingen van eiser wel tot een bevredigend resultaat kunnen leiden, nu de Indonesische autoriteiten hebben meegedeeld dat het paspoort slechts kan worden verstrekt als de daaraan ten grondslag liggende documenten - aldus
vat de rechtbank de
inhoud van de brief van de Indonesische ambassade van 22 maart 1999 op - worden teruggevonden. Uit deze mededeling leidt de rechtbank overigens af dat de door eiser opgegeven personalia correct zijn. In dit verband vestigt de
rechtbank de aandacht er op dat verweerder er blijkens het bestreden besluit van uitgaat dat eiser de Indonesische nationaliteit heeft verloren, gelet op de daarin vermelde zinsnede dat het niet onmogelijk is om de Indonesische
nationaliteit te herkrijgen. De rechtbank wenst dan ook voorbij te gaan aan de stelling ter zitting dat niet is komen vast te staan dat eiser deze nationaliteit heeft verloren.
De rechtbank gaat ervan uit dat Indonesië slechts aan onderdanen paspoorten verstrekt.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder te lichtvaardig heeft aangenomen dat eiser de Indonesische nationaliteit zou kunnen herkrijgen. Verweerder heeft dit standpunt niet onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel
dat verweerder onder deze omstandigheden onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor ontheffing van het vereiste dat moet worden beschikt over een document voor grensoverschrijding, zoals bedoeld in
artikel 42 Vb.
10. Gelet op het vorenstaande ontbeert het bestreden besluit een draagkrachtige motivering en komt het om die reden voor vernietiging in aanmerking. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak.
11. Nu verweerder, gelet op het voorgaande, een nieuw besluit dient te nemen, mag van eiser worden verwacht dat hij zich binnen vier weken na verzending van deze uitspraak, al dan niet door tussenkomst van de Indonesische ambassade
te 's-Gravenhage, wendt tot de Indonesische autoriteiten teneinde antwoord te krijgen op de vraag of hij al dan niet de Indonesische nationaliteit heeft behouden en, indien hij deze heeft verloren, wat hij zou moeten doen om deze te
herkrijgen.
Ten tweede dient eiser aan de Indonesische autoriteiten de vraag voor te leggen welke acties hij dient te ondernemen om in het bezit te worden gesteld van een nieuw paspoort dan wel om een duplicaat van het oude paspoort te
verkrijgen.
Voorts dient eiser te achterhalen of hij documenten kan verkrijgen waaruit zijn ongehuwde staat blijkt.
Eiser dient verweerder onverwijld te informeren over de door hem ter zake verrichtte activiteiten, alsmede over de resultaten daarvan.
12. Gelet op het vorenstaande kan de stelling dat eiser had moeten worden gehoord door de ACV onbesproken blijven.
13. Er is aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot
op f 1.420,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
14. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid Awb dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank.
III. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht van f 225,-- (zegge:
tweehonderdenvijfentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1.420,-- (zegge: veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2000, door mr. F. Salomon, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Sulsters, griffier.
Afschrift verzonden op: 8 mei 2000
Conc.: es
Coll:
Bp:
D: b
110497