ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6173

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/1054
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van de vrijheidsontneming van een vreemdeling na mislukte uitzetting

In deze zaak, behandeld door de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van de Rechtbank 's-Gravenhage, stond de rechtsgeldigheid van de vrijheidsontneming van een vreemdelinge centraal. De vreemdelinge, afkomstig uit de Democratische Republiek Congo, was op 3 december 1999 in het Aanmeldcentrum Schiphol geplaatst op basis van de 7a maatregel van de Vreemdelingenwet. Op 19 december 1999 werd zij geprobeerd uit te zetten naar Rusland, maar de Russische autoriteiten weigerden haar toegang. Hierdoor keerde de vreemdelinge terug naar Nederland, wat leidde tot de vraag of de vrijheidsontneming na deze mislukte uitzetting nog steeds rechtmatig was.

De rechtbank oordeelde dat de poging tot verwijdering niet had geleid tot een daadwerkelijke uitreis van de vreemdelinge, waardoor de 7a maatregel haar geldigheid niet had verloren. De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsontneming na 19 december 1999 rechtmatig was, omdat de vreemdelinge niet uit de macht van de verweerder was geweest. De raadsman van de vreemdelinge had ook aangevoerd dat de 7a maatregel opgeheven moest worden vanwege een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de voortduring van de maatregel niet onrechtmatig was, zolang er binnen vier weken na de aanvraag om toelating beslist zou worden.

De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdelinge ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 18 februari 2000 door mr. R.H.M. Bruin, met mr. J. Kroon als griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/1054 VRWET A
Inzake: A, geboren op [...] 1976, afkomstig uit de
Democratische republiek Congo (DRC), verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdelinge,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 10 februari 2000.
De vreemdelinge is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.A. Venema, advocaat te Rotterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, S. Mujagic.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 3 december 1999 is de vreemdelinge op grond van artikel 7a, tweede en derde lid, Vw (hierna ook te noemen 7a maatregel) in het Aanmeldcentrum Schiphol geplaatst. Bij beschikking van 5 december 1999 is zij geplaatst in het
Aanmeldcentrum Schiphol Elzenhof, bij beschikking van 6 december 1999 is zij geplaatst in het Aanmeldcentrum Schiphol en bij beschikking van 7 december 1999 in het Grenshospitium.
Tegen deze maatregel is reeds eerder beroep ingesteld. Verwezen wordt naar hetgeen hieromtrent door deze rechtbank, zittinghoudende te Haarlem, is overwogen en beslist in de uitspraak van 17 december 1999 met kenmerken AWB 99/10437
VRWET H. Bij die uitspraak is het door de vreemdelinge ingestelde beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 3 februari 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft de vreemdelinge beroep ingesteld tegen de voortduring van de 7a maatregel. Het beroep strekt tevens tot het toekennen van
schadevergoeding.
2. Overwegingen
2.1 De raadsman van de vreemdelinge heeft, onder verwijzing naar het bepaalde in TBV 1999/8, primair aangevoerd dat de vreemdelinge sinds 19 december 1999 onrechtmatig van haar vrijheid wordt beroofd. Op 19 december 1999 heeft
verweerder de vreemdelinge uit Nederland verwijderd en naar Rusland uitgezet. Omdat de Russische autoriteiten haar niet accepteerden is de vreemdelinge naar Nederland teruggekeerd.
Verweerder heeft echter nagelaten ten aanzien van de vreemdelinge bij haar terugkomst wederom de 7a maatregel toe te passen zodat vanaf die datum geen titel voor vrijheidsontneming meer bestond.
2.2 De rechtbank oordeelt als volgt.
Tussen partijen bestaat verschil van mening over de interpretatie van TBV 1999/8 (inmiddels opgenomen in B7/14 Vreemdelingencirculaire) waarin - voor zover hier van belang - de regeling is neergelegd inzake toepassing en voortduring
van de maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw na de niet-inwilliging van een in het Aanmeldcentrum (AC ingediende asielaanvraag. In het TBV is bepaald dat de 7a maatregel vervolgens geldt tot de afgewezen asielzoeker
Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Indien een poging tot verwijdering door omstandigheden (bijvoorbeeld wegens verzet van de vreemdeling) niet slaagt, blijft de oorspronkelijk opgelegde maatregel van kracht. Er wordt geen
nieuwe plaatsingsbeschikking genomen.
2.3 Naar blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de feitelijke gang van zaken op 19 december 1999 de volgende geweest.
De vreemdelinge, die op 3 december 1999 per KLM vliegtuig naar Nederland was gereisd vanuit Sint Petersburg, is op 19 december 1999 onder begeleiding van twee leden van de KMAR per KLM vliegtuig naar Sint Petersburg gebracht.
Verweerder had voor de vreemdelinge een "guiding letter" opgemaakt waarin de Russische autoriteiten werd verzocht de vreemdelinge weer toe te laten. Bij aankomst op het vliegveld van Sint Petersburg hebben de escorterende beambten
overleg gevoerd met de Russische autoriteiten. Deze autoriteiten hebben te kennen gegeven de vreemdelinge geen toegang te verlenen tot hun grondgebied. Na een verblijf van 2 à 3 uur op het vliegveld van Sint Petersburg is de
vreemdelinge onder begeleiding van de leden van de KMAR, met hetzelfde
KLM vliegtuig als haar heenreis, naar Nederland teruggekeerd.
2.4 Het voorafgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de poging van verweerder om de vreemdelinge te verwijderen er niet toe heeft geleid dat zij Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. De uitzetting is gestrand in een
poging. Zij heeft geen toegang gehad tot een ander land en zij is onder de geschetste omstandigheden niet uit de macht van verweerder geweest. De ten aanzien van de vreemdelinge genomen 7a maatregel heeft derhalve haar geldigheid
niet verloren. De vrijheidsontneming van de vreemdelinge na 19 december 1999 moet als rechtmatig worden beschouwd. Verweerder heeft op goede gronden verdedigd dat geen nieuwe plaatsingsbeschikking behoefde te worden genomen.
2.5 Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de 7a maatregel dient te worden opgeheven aangezien de vreemdelinge op 3 februari 2000 een verzoek om herziening ex artikel 8:88 Awb van de uitspraak van de
rechtbank van 17 december 1999 op het beroep naar aanleiding van haar asielaanvraag heeft ingediend. Uit dit verzoek blijkt haar stelling dat de asielaanvraag van de vreemdelinge ten onrechte in het AC is afgedaan. Tijdens de
afhandeling hiervan dient de vreemdelinge in een opvangcentrum (OC) geplaatst te worden. De vreemdelinge heeft bovendien aangevoerd op 3 februari 2000 een als kansrijk te schetsen tweede aanvraag om toelating als vluchteling te
hebben ingediend.
2.6 De overgelegde informatie noopt de rechtbank niet tot het oordeel dat de aanvraag en/of het herzieningsverzoek zodanige kans van slagen heeft/hebben dat verweerder de 7a maatregel terstond dient te beëindigen.
De voortduring van de 7a maatregel zal wél onrechtmatig kunnen worden indien verweerder niet binnen vier weken na de datum van de aanvraag om toelating van 3 februari 2000, op deze aanvraag heeft beslist. Deze termijn is thans nog
niet verstreken.
2.7 Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de 7a maatregel niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en evenmin bij afweging van alle
daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.8 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.9 Nu de vrijheidsontnemende maatregel niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2000, in tegenwoordigheid van de
griffier.
afschrift verzonden op: 21 februari 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling
binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.