ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6168
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.E. van den Steenhoven-Drion
- E. de Rooij
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Toelating van Surinaamse onderdanen en de gevolgen van de Overeenkomst inzake verblijf en vestiging
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiseres, een Surinaamse vrouw, voor een vergunning tot verblijf in Nederland. Eiseres is op 23 januari 1996 Nederland binnengekomen en heeft op 26 februari 1996 een aanvraag ingediend om verblijf bij haar kind. Deze aanvraag werd op 17 juni 1996 afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroepsprocedure bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een zitting op 2 december 1997, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken voor verdere behandeling. De rechtbank heeft vervolgens vragen aan de verweerder voorgelegd, waarop deze heeft gereageerd met aanvullende stukken.
De rechtbank heeft de zaak op 9 maart 2000 opnieuw behandeld. De kern van het geschil betreft de vraag of eiseres rechten kan ontlenen aan de Overeenkomst tussen Nederland en Suriname inzake de binnenkomst en het verblijf van wederzijdse onderdanen. Eiseres stelt dat zij op basis van deze Overeenkomst aanspraak kan maken op een vergunning tot verblijf, terwijl de verweerder dit betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Overeenkomst geen inhoudelijke bepalingen bevat over het beleid ten aanzien van Surinaamse onderdanen, maar enkel een overlegstructuur biedt. De rechtbank concludeert dat de inwerkingtreding van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 een beleidswijziging inhoudt, waardoor de algemene regels voor vreemdelingen van toepassing zijn op Surinaamse onderdanen die na 24 november 1980 Nederland zijn binnengekomen.
De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoet aan de vereisten van het algemene toelatingsbeleid en dat haar beroep ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat de verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, en dat er geen schending is van het recht op respect voor het familie- en gezinsleven. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van de verweerder.