ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6042
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- M.J. van der Ven
- E.W.M. Jans
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot vergunning tot verblijf
In deze zaak verzocht verzoekster, A, om een voorlopige voorziening in het kader van haar aanvraag voor een vergunning tot verblijf in Nederland. Verzoekster, geboren in 1965 en afkomstig uit voormalig Zaïre, verblijft sinds 14 december 1996 in Nederland. Op 22 januari 1997 diende zij een aanvraag in voor een vergunning tot verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot, C. Deze aanvraag werd op 24 maart 1998 afgewezen. Na een kort verblijf in het buitenland, diende verzoekster op 3 september 1999 opnieuw een aanvraag in, die op 8 november 1999 buiten behandeling werd gesteld door de Staatssecretaris van Justitie, verweerder in deze zaak. Verzoekster had niet tijdig de gevraagde medische informatie overgelegd, wat leidde tot de beslissing van verweerder om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Verzoekster verzocht de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening, zodat haar uitzetting zou worden opgeschort totdat op haar bezwaar tegen de afwijzing was beslist. De president oordeelde dat de bewijslast voor het bestaan van een vrijstellingscategorie niet volledig bij verzoekster lag en dat verweerder de stelling van verzoekster inhoudelijk diende te beoordelen. De president concludeerde dat het ontbreken van een recente medische verklaring niet voldoende was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De president wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, omdat er geen aanleiding was om aan te nemen dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had.
De president veroordeelde verweerder in de proceskosten van verzoekster en gelastte dat de Staat der Nederlanden het door verzoekster betaalde griffierecht vergoedde. De uitspraak werd gedaan op 4 mei 2000 door mr. M.J. van der Ven, fungerend president, in aanwezigheid van griffier mr. E.W.M. Jans.