ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6039
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van asielaanvragen van verzoekers uit Georgië op grond van kennelijke ongegrondheid
In deze zaak hebben verzoekers, A en haar zonen B en C, een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling in Nederland. De aanvragen zijn door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen op basis van artikel 15c, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet, omdat verzoekers bij binnenkomst in Nederland geen documenten konden overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van hun asielaanvraag. De president van de rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de door verzoekers aangevoerde redenen voor hun vertrek uit Georgië niet voldoende zijn om aan te nemen dat zij een reëel risico lopen op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
De president heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de gestelde discriminatie en problemen die verzoekster en haar zonen hebben ervaren, niet substantieel genoeg zijn om te concluderen dat hun leven in Georgië onhoudbaar is. De president heeft ook verwezen naar een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, waaruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat individuen in Georgië lijden onder repressie op basis van ras of afkomst. Bovendien hebben verzoekers niet aangetoond dat zij bescherming van de Georgische autoriteiten hebben gezocht, wat hun claims verder ondermijnt.
De president heeft geconcludeerd dat de aanvragen van verzoekers om toelating als vluchteling terecht zijn afgewezen en dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De beslissing van de Staatssecretaris is daarmee bevestigd, en de president heeft de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.