ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6036
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- A.E.A.M. van Waesberghe
- M.H.J.W. van Saane
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van verzoeker met betrekking tot de situatie in Irak en de toepassing van artikel 15c Vreemdelingenwet
In deze zaak gaat het om de aanvraag van verzoeker, A, die asiel heeft aangevraagd in Nederland. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie kennelijk ongegrond verklaard op basis van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet. Verzoeker beschikte bij binnenkomst in Nederland niet over documenten die zijn identiteit, nationaliteit en reisroute konden onderbouwen. De president van de rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van de asielaanvraag niet binnen de gestelde 48-uurstermijn heeft plaatsgevonden, maar oordeelt dat dit op zichzelf niet voldoende is om de aanvraag niet af te doen binnen het AC-model. De president heeft de argumenten van verzoeker over de termijnoverschrijding beoordeeld en geconcludeerd dat deze voornamelijk voor risico van verzoeker zelf komt, aangezien hij ook heeft gewacht op een IND-medewerker en een SRA-medewerker.
Verzoeker heeft verschillende incidenten beschreven die zijn vrees voor vervolging zouden onderbouwen, waaronder beschietingen en een handgranaataanval op zijn huis, waarbij zijn vader omkwam. De president oordeelt echter dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk het doelwit is van vervolging. De president wijst erop dat de algemene situatie in Irak zorgwekkend is, maar niet automatisch leidt tot de conclusie dat verzoeker als vluchteling moet worden aangemerkt. De president concludeert dat verzoeker niet heeft voldaan aan de eisen om zijn vrees voor vervolging aannemelijk te maken en dat de beslissing van de Staatssecretaris om de aanvraag kennelijk ongegrond te verklaren terecht is.
De president verklaart het bezwaar ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.