ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6033

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/4221
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.R. Derkx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning tot verblijf op basis van ambtelijke misslag en gerechtvaardigd vertrouwen

In deze zaak gaat het om de weigering van een vergunning tot verblijf aan eiseres, een Pakistaanse vrouw die sinds 1996 in Nederland verblijft. Eiseres had een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) gekregen, maar deze was verleend op basis van een kennelijke ambtelijke misslag, omdat zij geen gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte had overgelegd. Eiseres had in 1996 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot, maar deze aanvraag werd in 1997 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 3 februari 2000 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. Eiseres stelde dat de afgifte van de mvv haar gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat zij in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de afgifte van de mvv door de Nederlandse autoriteiten niet als geldig kon worden beschouwd, maar dat eiseres wel degelijk rechten kon ontlenen aan de mvv, omdat deze was afgegeven door de bevoegde instantie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, waarbij de gerechtvaardigde verwachtingen van eiseres in acht moesten worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 98/4221 VRWET
Inzake: A, verblijvende te B, eiseres,
gemachtigde mr J.G. Schnoor, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr D. Stoutjesdijk, advocaat te 's-Gravenhage.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1978 dan wel [...] 1977, bezit de Pakistaanse nationaliteit. Zij verblijft sedert 24 juni 1996 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Zij is Nederland ingereisd in het bezit
van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), op 13 juni 1996 afgegeven door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad in Pakistan. Op 26 juni 1996 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een
vergunning tot verblijf met als doel 'verblijf bij Nederlandse echtgenoot, C'(referent). Op deze aanvraag is door
verweerder op 8 oktober 1997 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit op 29 oktober 1997 een bezwaarschrift ingediend. Op 11 februari 1998 heeft eiseres een verzoekschrift om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft het bezwaar op 13 mei 1998 ongegrond verklaard.
2. Op 27 mei 1998 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot
ongegrondverklaring van het beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 3 februari 2000. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens
was ter zitting aanwezig eiseresses echtgenoot, C.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiseres heeft gesteld dat zij in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf met als doel verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot.
Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat zij op 14 mei 1996 in Pakistan is gehuwd met de heer C. Door eiseres is vervolgens een mvv aangevraagd
met als doel vestiging in Nederland bij haar Nederlandse echtgenoot.
Hiertoe heeft eisers de Nederlandse autoriteiten voorzien van haar geboorteakte en de huwelijksakte. Op grond van deze bescheiden hebben de Nederlandse autoriteiten te Islamabad (Pakistan) op 13 juni 1996 besloten tot afgifte van de
gevraagde machtiging. In de bestreden beschikking is gesteld dat eiseres door een kennelijke misslag, namelijk zonder dat eiseres een gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte had overgelegd, in bezit is gesteld van een mvv. In
dit verband wijst eiseres op de omstandigheid dat het voor haar niet kenbaar was dat door de Nederlandse autoriteiten in Islamabad een fout werd gemaakt. Eiseres is de mening toegedaan dat door afgifte van de mvv het gerechtvaardigd
vertrouwen is gewekt dat aan haar een verblijfsvergunning zou worden verleend. Het lag immers op de weg van de Nederlandse autoriteiten om alvorens tot afgifte van een mvv over te gaan de door eiseres in het geding gebrachte
bescheiden te controleren. Uit afgifte van de mvv is bij eiseres de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat zij voldeed aan alle voorwaarden voor de in Nederland aan te vragen vergunning tot verblijf.
Naar het oordeel van eiseres is het onbehoorlijk om deze door de Staat
zelf opgewekte verwachting niet te honoreren, te meer omdat de fout voor eiseres niet kenbaar was en door de Staat ook niet werd aangegeven op welke wijze de fout tot stand is gekomen.
Eiseres is, nadat zij in het bezit was gesteld van een mvv, naar Nederland gereisd en heeft een vergunning tot verblijf aangevraagd. Aan eiseres is op 27 maart 1997 een hersteltermijn verleend tot 17 april 1997 om alsnog een
gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte te kunnen overleggen. Eveneens is aan eiseres een retourvisum verstrekt op 6 mei 1997 geldig tot 6 juni 1997 ten einde het vereiste document in persoon te kunnen ophalen.
Gelet op het grote tijdsverloop tussen de verlening van de mvv en het tijdstip waarop eiseres ervan op de hoogte is gesteld dat de bescheiden niet volledig waren en een hersteltermijn kreeg om dit alsnog in orde te maken, mocht zij
vertrouwen op de juistheid en de rechtsgeldigheid van haar mvv. Door de afgifte van de mvv en het lange stilzitten van verweerder zonder een eventuele fout te herstellen, heeft verweerder eiseres feitelijk in staat gesteld legaal
met haar echtgenoot een gezinsleven op te bouwen dan wel uit te oefenen. De bestreden beschikking maakt hierop een ongerechtvaardigde inbreuk en is als schending van art 8 EVRM te kwalificeren.
In beroep heeft eiseres zich beroepen op het bepaalde in hoofdstuk A4/5.3. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994, waarin een limitatieve opsomming is te vinden van gevallen waarin - bij wijze van uitzondering - aan de houder van
een geldige mvv een vergunning tot verblijf kan worden geweigerd. Eiseres is van mening dat géén van die gevallen thans aan de orde is.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voor toelating in aanmerking komt, aangezien de verlening van de mvv berust op een kennelijke ambtelijke misslag en de afgegeven mvv om die reden niet als geldig kan worden
beschouwd. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat zelfs indien een geldige mvv zou zijn verleend, dan nog geen sprake zou zijn van opgewekt vertrouwen, daar van verweerder niet kan worden verwacht nogmaals een
rechtens onjuist besluit te nemen.
4. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
5. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van
een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
6. Het beleid met betrekking tot verblijf bij echtgenoot is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc) in hoofdstuk B1/1.2.
Voor zover hier van belang houdt dit in dat het bestaan van een geldig huwelijk met gelegaliseerde en geverifieerde documenten moet worden aangetoond. Nu eiseres afkomstig is uit Pakistan dient de huwelijksakte krachtens A4/6,
bijlage C4 van de Vc (1994) bovendien niet alleen gelegaliseerd, maar ook geverifieerd te zijn door de Nederlandse Ambassade te Islamabad. Niet in geschil is dat door eiseres nimmer een gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte
is overgelegd en dat eiseres in zoverre niet voldoet aan de vereisten voor een vergunning tot verblijf bij echtgenoot.
7. In de Vc is onder A4/5.3 onder meer het volgende bepaald: "Aan de houder van een geldige mvv kan, uit oogpunt van rechtszekerheid, slechts in uitzonderlijke gevallen een vergunning tot verblijf worden geweigerd.
Hiervan is sprake indien de vreemdeling:
- onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot de verlening van de mvv;
- niet meer beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- inbreuk heeft gemaakt op de openbare rust of de openbare orde, dan wel een gevaar vormt voor de nationale veiligheid;
- niet langer voldoet aan de voor toelating gestelde vereisten.
Op deze regeling heeft eiseres zich beroepen bij haar stelling dat zij - hoewel zij niet beschikt over een gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte - toch in het bezit moet worden gesteld van de gevraagde vergunning tot
verblijf bij echtgenoot. Aan haar is immers een geldige mvv verstrekt, nadat zij volkomen te goeder trouw alle documenten waarover zij de beschikte aan de Nederlandse Ambassade had overgelegd.
8. Verweerder is van mening dat het beroep op hoofdstuk A4/5.3 Vc eiseres niet kan baten. Vooreerst stelt verweerder dat de aan eiseres afgegeven mvv niet als 'geldig' in de zin van deze beleidsregels kan worden beschouwd, nu zij
berust op een kennelijke ambtelijke misslag.
Voorts is verweerder van oordeel dat het onderhavige geval wel degelijk onder één van de uitzonderingen kan worden gebracht waarin - niettegenstaande de afgifte van een mvv - toch een vtv kan worden geweigerd, te weten: de situatie
dat niet langer wordt voldaan aan de voor toelating gestelde vereisten. Tot slot heeft verweerder zich op een aantal rechterlijke uitspraken beroepen ter onderbouwing van zijn standpunt.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
Niet ter discussie staat dat eiseres, nu zij niet beschikte over een gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte en in zoverre niet voldeed aan alle vereisten voor een vergunning tot verblijf bij echtgenoot, op zichzelf niet in
aanmerking kwam voor de door haar verkregen mvv. De vraag is echter, of het verweerder vrijstaat om eiseres een vtv te weigeren, nu zij - hoewel zij daarvoor niet in aanmerking kwam- toch in het bezit is gesteld van een mvv.
Verweerder heeft zichzelf in hoofdstuk A4/5.3.Vc uit het oogpunt van rechtszekerheid beperkingen opgelegd in de mogelijkheid tot het weigeren van een vtv aan de houder van een geldige mvv. Naar verweerder ter zitting meedeelde is
deze regeling in 1997 in de Vc opgenomen. Voordien waren de mogelijkheden tot weigering van een vtv na afgifte van een mvv veel ruimer.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat eiseres aan het bepaalde in A4/5.3 Vc geen rechten kan ontlenen, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank volgt verweerder niet in de stelling dat de aan eiseres
verstrekte mvv niet als 'geldig' in de zin van deze regeling kan worden beschouwd. Zij is immers afgegeven door de daartoe bevoegde instantie, na het doorlopen van de voorgeschreven procedure.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het onderhavige geval - anders dan verweerder stelt - niet kan worden beschouwd als een situatie waarin niet langer wordt voldaan aan de voor toelating gestelde vereisten.
Eiseres heeft immers nooit voldaan aan één van die vereisten.
De jurisprudentie waarop verweerder zich beroept, is naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer toepasbaar in het onderhavige geval.
De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, d.d.
30 november 1994 (Awb 94/6543 VRWET) alsmede die van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam d.d. 20 oktober 1994 (Awb 94/3594 VRWET) zijn onder vigeur van de vóór 1997 geldende regeling gewezen; die van deze rechtbank,
zittingsplaats Haarlem d.d. 26 november 1997 (Awb 97/1707 VRWET) betreft een geval waarin sprake was van het verstrekken van onjuiste gegevens bij het aanvragen van een mvv, door het in strijd met de waarheid ondertekenen van een
antecedentenverklaring. Bovendien was in het betreffende geval wèl sprake van één van de in de in A4/5.3 Vc genoemde uitzonderingensgevallen, te weten: een inbreuk op de openbare orde.
10. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit tot weigering eiseres de door haar gevraagde vtv bij echtgenoot te verstrekken een draagkrachtige motivering ontbeert.
11. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de bestreden beschikking te
worden vernietigd wegens een motiveringsgebrek, onder de bepaling dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen.
12. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft
moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f 710,-
en wegingsfactor 1).
(Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht de betaling aan de griffier te geschieden.)
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad f 210, vergoedt.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr M.C.R. Derkx en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2000, in tegenwoordigheid van mr J.R. van Veen, griffier.
afschrift verzonden op: 11 mei 2000