ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6031
Rechtbank 's-Gravenhage
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en herhaalde inbewaringstelling zonder nieuwe feiten
Op 26 januari 2000 heeft de rechtbank 's-Gravenhage een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende vreemdelingenbewaring. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.H. Hillen, had beroep aangetekend tegen zijn derde inbewaringstelling door de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. P. van Zijl. De vreemdeling was eerder, op 3 december 1999, in vreemdelingenbewaring gesteld, maar deze was opgeheven op 19 januari 2000. Direct na deze opheffing werd de vreemdeling opnieuw in bewaring gesteld, wat leidde tot het beroep dat op 26 januari 2000 werd behandeld.
De rechtbank overwoog dat de vreemdeling niet opnieuw onderworpen mocht worden aan dezelfde inbewaringstelling zonder nieuwe feiten of omstandigheden. Dit principe, dat ook in het strafrecht geldt, is van toepassing op vreemdelingenbewaring. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de derde inbewaringstelling rechtvaardigden. De enkele stelling van verweerder dat de zaak onvoldoende was toegelicht bij de eerdere zitting, werd niet als relevant nieuw feit beschouwd.
Daarom besloot de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van de vreemdeling te gelasten. De rechtbank benadrukte dat de beslissing van 25 januari 2000, waarbij de tweede bewaring was opgeheven, materieel illusoir was gemaakt door de nieuwe inbewaringstelling zonder goede grond. De uitspraak werd gedaan door mr. J.C.A.M. Claassens, in aanwezigheid van griffier mr. M.M.E. Nieskens.