ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5946

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/1948, 00/1949
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen vrijheidsbenemende maatregel in asielprocedure

In deze zaak hebben verzoekers A en B, beiden met de Iraanse nationaliteit, op 15 februari 2000 asiel aangevraagd in Nederland. Op dezelfde datum is hen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op basis van artikel 7a van de Vreemdelingenwet. Verzoekers hebben op 19 februari 2000 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie om een Dublin-claim op Frankrijk te leggen en de vrijheidsbenemende maatregel te handhaven. Op 24 februari 2000 hebben zij een verzoek ingediend bij de president van de rechtbank om de beschikking te schorsen en de behandeling van hun asielverzoek aan zich te trekken. De president heeft de zaak behandeld op zittingen op 3 en 10 maart 2000.

De president heeft overwogen dat de brief van de Staatssecretaris van 19 februari 2000 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk is. De president heeft vastgesteld dat de opgelegde maatregel rechtmatig is en dat er geen reden is om te twijfelen aan de redelijkheid van de beslissing van de Staatssecretaris om het Dublin-traject te volgen. De president heeft geconcludeerd dat verzoekers geen zelfstandig belang hebben bij de toetsing van de brief van 19 februari 2000, aangezien deze brief slechts een voorbereidingshandeling is en niet kan worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar mogelijk is.

De president heeft het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de vrijheidsbenemende maatregel ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
RECTIFICATIE
U I T S P R A A K
artikel 8:81 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a en 34 j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/1948 VRWET H (voorlopige voorziening)
AWB 00/1949 VRWET H (vrijheidsbeneming)
inzake: A en B, verblijvende te
C, verzoekers,
gemachtigde: mr. G.Ris, advocaat te Haarlem,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: aanvankelijk mr. V.J.C. Berg, daarna mr E. Deegmulder, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Verzoeker, geboren op [...] 1965, heeft evenals verzoekster, geboren op [...] 1969, de Iraanse nationaliteit. Zij verblijven sedert 15 februari 2000 in Nederland. Op diezelfde datum hebben zij aanvragen ingediend om toelating
als vluchteling. Aan verzoekers is de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 7a Vw opgelegd. Verzoekers hebben op 19 februari 2000 een bezwaarschrift ingediend tegen de brief van verweerder van 19 februari 2000 waarbij deze heeft
bericht niet alsnog af te zien van het leggen van een Dublinclaim op Frankrijk en het handhaven van de maatregel ex art 7a Vw. Op 24 februari 2000 is met betrekking tot verzoekers een zogeheten "Dublin-claim" gelegd bij Frankrijk.
1.2 Bij verzoekschrift van 24 februari 2000 hebben verzoekers de president van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening de beschikking waarvan bezwaar te schorsen en verweerder te verplichten de behandeling van het
asielverzoek aan zich te trekken, althans een voorziening te treffen die de president in goede justitie zal vermenen te behoren. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift
geconcludeerd tot afwijzing van verzoek.
1.3 Op 24 februari 2000 is verder nog een beroepschrift ingediend dat is gericht tegen de hen opgelegde vrijheidsbenemende maatregel, met het verzoek om deze op te heffen en schadevergoeding toe te kennen van f.150,-- voor elke dag
dat de maatregel onrechtmatig is geweest.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 3 maart 2000. Nadat de behandeling ter zitting was geschorst, is deze voortgezet op 10 maart 2000. Ter zitting hebben verzoekers en verweerder bij monde van hun
gemachtigden hun standpunten nader
uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een
voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verzoekers leggen aan hun verzoek om voorlopige voorzieningen ten grondslag dat verweerder bij hen het vertrouwen heeft gewekt dat Nederland de behandeling van hun asielzoeken aan zich getrokken heeft.
Immers, ondanks dat alle gegevens al bekend waren waardoor de claim gelegd had kunnen worden heeft verweerder hun zaak in de AC procedure in handen gegeven van de rechtshulp die hen op het nader gehoor heeft voorbereid. Verweerder
heeft toen tegenover de rechtshulp geen voorbehoud gemaakt dat de Dublinclaim alsnog gelegd zou kunnen worden.
Verzoeker betoogt verder dat hij te vrezen heeft voor de Iraanse inlichtingendienst die goede contacten met Frankrijk zou onderhouden. Hij vreest derhalve dat hij gevaar loopt op terugzending naar Iran indien Frankrijk
verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.
2.3 De president overweegt als volgt.
Allereerst dient de vraag aan de orde te worden gesteld of het verzoek om voorlopige voorziening ontvankelijk moet worden geacht. In dat verband is van belang of de beslissing van verweerder, neergelegd in de brief van 19 februari
2000, kan worden aangemerkt als een voor bezwaar c.q. beroep vatbaar besluit danwel handeling in de zin van artikel 1a Vw. Deze brief bevat, samengevat, de mededeling van verweerder dat er volgens hem geen reden is om alsnog af te
zien van de claimprocedure. Verweerder vermeldt dat ten aanzien van verzoekers een verzoek tot overname wordt ingediend op basis van de Overeenkomst van Dublin. Hoewel partijen ter zitting anders hebben bepleit, is de president van
oordeel dat de brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb danwel een handeling in de zin van artikel 1a van de Vw.
Immers, het besluit van verweerder tot het volgen van de claimprocedure leidt uiteindelijk, indien deze procedure met succes wordt voltooid, tot
het niet-ontvankelijk verklaren van de asielverzoeken van verzoekers.
Tegen dit besluit staan de rechtsmiddelen van de Vw juncto de Awb open.
De president is van oordeel dat de onderhavige brief van 19 februari aangemerkt dient te worden als een voorbereidingshandeling in de zin van artikel 6:3 van de Awb ten aanzien van het hiervoor bedoelde besluit.
Een dergelijke beslissing is niet voor bezwaar en beroep vatbaar, tenzij deze de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft. De vraag is of een dergelijk belang aanwezig is.
Verzoekers hebben betoogd dat dit belang gelegen is in de omstandigheid dat aan hen een maatregel ingevolge artikel 7a Vw is opgelegd en, verband houdende daarmee, opvangfaciliteiten zijn geweigerd.
De president is evenwel van oordeel dat het onthouden van opvang en het opleggen van bedoelde maatregel wel een gevolg zijn van het in gang zetten van het Dublintraject door verweerder, maar dat deze niet te beschouwen zijn als
gevolgen waar het volgen van de Dublinprocedure op is gericht.
Tegen het opleggen van de maatregel kan een zelfstandig beroep ex artikel 34a Vw worden ingediend, zoals in het onderhavige geval ook is geschied.
De beslissing van verweerder houdende weigering betrokkene in aanmerking te brengen voor opvang, c.q. de weigering om hem aan te melden bij het bureau van het COA, is een separaat besluit dat eveneens zelfstandig via bezwaar en
beroep ter toetsing kan worden voorgelegd. Desgewenst kan in dat verband ook een verzoek om voorlopige voorziening worden ingediend.
De president is verder niet gebleken van een zelfstandig rechtstreeks belang bij toetsing van de brief van 19 februari 2000.
Voorzover verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht dat deze brief ook de weigering omvat om de behandeling van de asielverzoeken aan zich te trekken overweegt de president dat zulks, hoewel juist, niet afdoet aan het feit
dat een dergelijke weigering eerst definitief wordt bij het nemen van het besluit tot niet-ontvankelijk verklaring over enige tijd en het voornemen daartoe thans geen zelfstandige betekenis heeft.
Evenmin is de president van oordeel dat zich een feitelijke handeling in de zin van artikel 1a Vw voordoet. Immers, bedoelde brief van 19 februari 2000 is immers niets meer of minder dan de bevestiging van het voornemen van
verweerder om het Dublintraject te vervolgen en is niet te zien als een feitelijke handeling ter uitvoering van de Vreemdelingenwet.
Geoordeeld moet dan ook worden dat het bezwaar zich niet richt tegen een beslissing waartegen bezwaar mogelijk is zodat het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden geacht. Hetzelfde dient te gelden voor het connexe verzoek om
voorlopige voorziening. De president zal het onderhavige verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
2.4 In het beroep ex artikel 34a Vw
Ingevolge artikel 7a, zoals dat luidt per 1 juli 1998, is verweerder bevoegd een vreemdeling die Nederland is binnengekomen aan boord van een schip of luchtvaartuig en aan wie verdere toegang is geweigerd, een ruimte of plaats als
bedoeld in het tweede en derde lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden, tenzij zijn vertrek daaruit nodig is om zich buiten Nederland te begeven.
2.4 Op grond van het in B7/14 van de Vc 1994 neergelegde beleid ten aanzien van de toepassing c.q. voortzetting van de maatregel van artikel 7a lid 2 juncto lid 3 Vw is voor verweerder voldoende dat toegang is geweigerd om bedoelde
maatregel toe te passen. De oplegging van de maatregel is rechtmatig te achten.
In het hiervoor omschreven beleid onder pagina 1 onder het 5e gedachtenstreepje is voorts opgenomen dat voortduring van de maatregel kan plaatsvinden in het geval een Dublin claim zal worden gelegd. Daarvan is in het onderhavige
geval sprake. Vraag is of verweerder in het onderhavige geval in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft
kunnen maken. In dat verband is van belang of verweerder zonder enige redelijke verwachting van honorering van de claim het Dublintraject heeft ingezet danwel bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen
besluiten tot het (ver)volgen van dit traject over te gaan. Daarvan is de president niet gebleken.
Enerzijds acht de president het voornemen een claim te leggen bij Frankrijk niet zonder reden. Immers, verzoekers is Nederland ingereisd met een visum afgegeven door de Franse ambassade in Teheran. Niet kan dus met vrucht worden
gesteld dat er sprake is van een geval waarin naar redelijke verwachting de claim niet gehonoreerd zal worden.
Anderzijds is evenmin aannemelijk dat de in een later stadium te verwachten definitieve weigering van verweerder om op de door verzoekers aangevoerde gronden de behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken in redelijkheid
niet zal kunnen worden gehandhaafd. Niet kan immers gezegd worden dat het zonder meer aannemelijk is dat verzoekers geen eerlijke asielprocedure in Frankrijk te wachten staat vanwege de door verzoekers vermoede banden met de Iraanse
veiligheidsdienst.
Tenslotte is evenmin sprake van de situatie dat voortduring van de maatregel in verband met de medische situatie van verzoekers onrechtmatig is te achten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat verzoeker zelf ter zitting heeft
verklaard dat hij zich niet heeft gewend tot de medische dienst van het Grenshospitium en dat de kalmerende middelen die hij eerder gekregen heeft toereikend zijn.
Niet geoordeeld kan worden dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen overgaan tot handhaving van de (aanvankelijk rechtmatige opgelegde) maatregel ex artikel 7a Vw.
In de Vreemdelingencirculaire (B7/14) wordt dienaangaande bepaald dat een vreemdeling wiens aanvraag in het Aanmeldcentrum dan wel in het Grenshospitium is afgehandeld, na een niet inwilligende beslissing op de aanvraag (voortgezet)
in het Grenshospitium zal dienen te verblijven.
Hiertoe kan de IND aan de ambtenaar belast met de grensbewaking een bijzondere aanwijzing geven. De president acht dit bepaalde eveneens van toepassing op gevallen dat een Dublin claim gelegd wordt. Dat de beslissing om verzoekers
in het Grenshospitium te plaatsen pas genomen is na afloop van de 48 uurs procedure levert geen onrechtmatigheid bij de voortzetting van de maatregel op. Evenmin is er aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van aan verweerder
toe te rekenen overschrijding van de 48 uursprocedure. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. Dit brengt met zich dat het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
2.5 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De fungerend president:
verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
De rechtbank:
verklaart het beroep tegen de maatregel ex artikel 7a Vw ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. de Rooij, fungerend president, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
afschrift verzonden op: 21 april 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling
binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen rechtsmiddel open.