ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5946
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen vrijheidsbenemende maatregel in asielprocedure
In deze zaak hebben verzoekers A en B, beiden met de Iraanse nationaliteit, op 15 februari 2000 asiel aangevraagd in Nederland. Op dezelfde datum is hen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op basis van artikel 7a van de Vreemdelingenwet. Verzoekers hebben op 19 februari 2000 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie om een Dublin-claim op Frankrijk te leggen en de vrijheidsbenemende maatregel te handhaven. Op 24 februari 2000 hebben zij een verzoek ingediend bij de president van de rechtbank om de beschikking te schorsen en de behandeling van hun asielverzoek aan zich te trekken. De president heeft de zaak behandeld op zittingen op 3 en 10 maart 2000.
De president heeft overwogen dat de brief van de Staatssecretaris van 19 februari 2000 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk is. De president heeft vastgesteld dat de opgelegde maatregel rechtmatig is en dat er geen reden is om te twijfelen aan de redelijkheid van de beslissing van de Staatssecretaris om het Dublin-traject te volgen. De president heeft geconcludeerd dat verzoekers geen zelfstandig belang hebben bij de toetsing van de brief van 19 februari 2000, aangezien deze brief slechts een voorbereidingshandeling is en niet kan worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar mogelijk is.
De president heeft het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de vrijheidsbenemende maatregel ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.