ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5929
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.C.A.M. Claassens
- Th.C.M. Hendriks-Jansen
- E.H.M. Druijf
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf voor Somalische eiseres
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiseres A, een Somalische vrouw, om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf. De aanvraag werd op 9 oktober 1997 afgewezen vanwege kennelijke ongegrondheid. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing en diende op 31 december 1997 een verzoekschrift in voor een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen. De rechtbank behandelde de zaak op 11 juni 1999, waarbij eiseres haar verzoek tot voorlopige voorziening introk en zich richtte op het beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank heropende het onderzoek op 27 juli 1999 en verzocht partijen om aanvullende informatie over de mogelijkheid van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf.
Eiseres voerde aan dat zij in Somalië gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging en dat er klemmende redenen van humanitaire aard zijn die een vergunning tot verblijf rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij persoonlijk het slachtoffer was van vervolging. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Mogadishu, waar eiseres vandaan komt, meer te maken heeft met algemene onrust dan met persoonlijke vervolging. Bovendien had eiseres de mogelijkheid om zich elders in Somalië te vestigen.
De rechtbank oordeelde ook dat de leeftijd van eiseres en haar status als alleenstaande vrouw niet voldoende waren om klemmende redenen van humanitaire aard aan te nemen. Het beroep op het traumata-beleid werd verworpen, omdat eiseres dit onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een vergunning tot verblijf en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en werd openbaar uitgesproken op 15 februari 2000.