ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5927
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.C.M. de Klerk
- C. Lely-Van Goch
- E.H.M. Druijf
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van staatloze eiser en Iraakse eiseres op grond van kennelijke ongegrondheid
In deze zaak hebben eisers, A en B, beiden asiel aangevraagd in Nederland. A is staatloos en B heeft de Iraakse nationaliteit. Hun aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf zijn op 29 juli 1997 ingediend. De aanvragen zijn door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen op 20 april 1998, waarna eisers bezwaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft de zaak behandeld en op 28 maart 2000 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen van eisers om toelating als vluchteling niet konden worden ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten van 1 september 1998 in rechte stand kunnen houden. Eisers hebben aangevoerd dat zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging in Irak, maar de rechtbank oordeelde dat de door hen aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de vrees voor vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel Koeweit als Irak als land van eerder gewoon verblijf dient te worden aangemerkt, en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar deze landen een reëel risico lopen op vervolging of onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft de aanvragen van eisers ongegrond verklaard en de uitspraak is openbaar gemaakt op 28 maart 2000.