ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5762

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2619
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortduring van de vrijheidsbenemende maatregel ex artikel 7a Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 april 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de voortduring van een vrijheidsbenemende maatregel tegen een vreemdeling, geboren in 1972 en van Nigeriaanse of Sierraleoonse nationaliteit. De vreemdeling, die in de Penitentiaire Inrichting Toorenburgh verbleef, had eerder beroep ingesteld tegen de voortduring van deze maatregel, maar deze was ongegrond verklaard. Op 16 maart 2000 heeft de vreemdeling opnieuw beroep ingesteld, waarbij ook schadevergoeding werd gevraagd. Tijdens de zitting op 30 maart 2000 is het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven een afschrift van een laissez-passer van de Nigeriaanse autoriteiten over te leggen. Dit document werd op 4 april 2000 ontvangen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vrijheidsbenemende maatregel langer dan zes maanden voortduurde en dat er reëel zicht op uitzetting was ontstaan door de afgifte van de laissez-passer. De vreemdeling voerde aan dat de maatregel opgeheven moest worden, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden een langere duur van de maatregel rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel in Grenshospitium Westlinge beoordeeld en geconcludeerd dat de gemeenschappelijke detentie met strafrechtelijk gedetineerden onrechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen de tenuitvoerlegging van de maatregel te wijzigen, zodat gemeenschappelijke tenuitvoerlegging met afgestraften uitgesloten zou zijn. De rechtbank heeft ook de kosten van het geding aan de vreemdeling toegewezen, maar het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/2619 VRWET A
Inzake: A, geboren op [...] 1972, van Nigeriaanse
dan wel Sierraleoonse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Toorenburgh, Unit Westlinge, te Heerhugowaard, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 30 maart 2000.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.Th.A. Bos, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. H.C. Faber.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 21 augustus 1999 is de vreemdeling de vrijheidsbenemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw opgelegd.
1.2 Tegen de (voortduring van de) vrijheidsbenemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw is reeds twee maal eerder beroep ingesteld. Verwezen wordt naar hetgeen hieromtrent is overwogen en beslist in de uitspraak van
deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 3 september 1999 (geregistreerd onder de nummers AWB 99/6913 VRWET H, AWB 99/6914 VRWET H en AWB 00/6915 VRWET H) en in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam,
van 17 februari 2000 (geregistreerd onder nummer AWB 00/175 VRWET A). Bij die uitspraken zijn de door de vreemdeling ingestelde beroepen tegen de (voortduring van de) vrijheidsbenemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid,
Vw ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 16 maart 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op gelijke datum, heeft de vreemdeling wederom beroep ingesteld tegen de voortduring van eerdergenoemde vrijheidsbenemende maatregel. Het beroep
strekt tevens tot het toekennen van schadevergoeding.
1.4 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 maart 2000. Het onderzoek is ter terechtzitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een afschrift over te leggen van de door de Nigeriaanse
autoriteiten op korte termijn ten behoeve van de vreemdeling af te geven laissez-passer. Bij faxbericht van 4 april 2000 heeft verweerder het gevraagde afschrift aan de rechtbank doen toekomen.
1.5 Bij schrijven van 7 april 2000 heeft de rechtbank verweerder verzocht uiterlijk op 12 april 2000 antwoord te geven op de navolgende vragen:
- Verdraagt tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming op grond van artikel 7a, tweede en derde lid, Vw op zodanige wijze dat de vreemdelingen tijdens de vrijheidsbeneming in contact (moeten) komen met strafrechtelijk afgestraften
zich met de aard, de strekking en de inhoud van de regeling van (het regime van) dit type vrijheidsbenemende maatregel?
- Voor zover u vraag 1. positief beantwoordt, verzoek ik u mede te delen waarop u uw mening baseert.
- Wordt het antwoord op deze vragen nog beïnvloed door de overige omstandigheden waaronder de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw in Grenshospitium Westlinge plaatsvindt, te
weten het feit dat de aldaar werkzame penitentiair inrichtingswerkers geen specifieke, op vrijheidsbeneming van vreemdelingen geënte, scholing zouden hebben gevolgd en (rechts)hulpverlenende instanties aldaar zeer beperkt aanwezig
zijn?
1.6 Bij faxbericht van 12 april 2000 heeft verweerder de vragen van de rechtbank -waarvan de eerste bevestigend- beantwoord. Na ontvangst van de reactie van de (gemachtigde van de) vreemdeling op de beantwoording van vorenbedoelde
vragen, heeft de rechtbank het onderzoek -met instemming van partijen- zonder nadere zitting gesloten. De standpunten van partijen zullen hierna -voorzover van belang- worden besproken.
2. Overwegingen
2.1 Namens de vreemdeling is primair aangevoerd dat de in het geding zijnde vrijheidsbenemende maatregel dient te worden opgeheven, nu deze reeds meer dan zes maanden voortduurt en reëel zicht op uitzetting van de vreemdeling is
komen te ontbreken.
2.2 De rechtbank oordeelt omtrent deze primaire grief als volgt.
2.3 Na de zitting heeft verweerder een afschrift in het geding gebracht van een ten behoeve van de vreemdeling door de Nigeriaanse autoriteiten op 3 april 2000 afgegeven laissez-passer. Gelet hierop moet het betoog van de
vreemdeling dat reëel zicht op uitzetting is komen te ontbreken, worden verworpen.
2.4 De vreemdeling heeft er terecht op gewezen dat bij voortduring van de maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw langer dan zes maanden zijn belang bij opheffing van die maatregel in beginsel groter is dan het belang van
verweerder bij voortzetting daarvan, welk belang is gelegen in uitzetting en in het voorkomen van verdere toegang (uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Nieuwersluis, gemeente Loenen, van 27 oktober 1999 (geregistreerd
onder nummer AWB 99/7840 VRWET N)).
In de onderhavige zaak doen zich echter omstandigheden voor die een langere duur van de vrijheidsbenemende maatregel rechtvaardigen. Daartoe is allereerst redengevend dat het onderzoek naar met name de nationaliteit van de
vreemdeling aanvankelijk ernstig is vertraagd door de opstelling van de vreemdeling, die lange tijd heeft volgehouden de Sierraleoonse nationaliteit te bezitten, ook nog nadat door de Sierraleoonse autoriteiten een verklaring van
het tegendeel was afgegeven. Voorts is redengevend dat de Nigeriaanse autoriteiten inmiddels een laissez-passer hebben afgegeven ten behoeve van de vreemdeling, waardoor een reële mogelijkheid tot verwijdering op korte termijn van
de vreemdeling uit Nederland is ontstaan.
2.5 Namens de vreemdeling is subsidiair aangevoerd dat de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw in de Penitentiaire Inrichting Toorenburgh, Unit Westlinge, te Heerhugowaard (hierna te
noemen: Grenshospitium Westlinge) onrechtmatig moet worden geacht.
2.6 De rechtbank merkt allereerst op dat het in Grenshospitium Westlinge geldende regime reeds eerder in zaken van andere vreemdelingen aan een beoordeling door de rechtbank is onderworpen en dit regime in beginsel niet onrechtmatig
is geacht. De bezwaren van de vreemdeling in onderhavige zaak zijn er in gelegen dat hij in Grenshospitium Westlinge tussen afgestraften moet verblijven. Omtrent dit verblijf tussen afgestraften zijn in de onderhavige zaak feiten
naar voren gekomen, die niet eerder bij de rechtbank bekend waren en thans aanleiding vormen voor na te melden oordeel.
2.7 In een brief van 26 januari 2000 (kenmerk: 5008220/00/DJI) heeft de Minister van Justitie aan het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) inlichtingen verschaft over het regime en de feitelijke tenuitvoerlegging
van de vrijheidsbenemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw in Grenshospitium Westlinge. In deze brief wordt -voor zover hier van belang- vermeld dat het complex waarin de Unit Westlinge is gevestigd bestaat uit een
zestal paviljoens, waarvan er één is bestemd tot penitentiaire open inrichting, vier andere tot halfopen inrichting en waarin in één Grenshospitium Westlinge is ondergebracht. Voorts wordt in bedoelde brief vermeld dat de bewoners
zich vanaf 7.30 uur tot 21.00 uur vrijelijk binnen en buiten het paviljoen kunnen begeven en men na 17.00 uur onder meer gebruik kan maken van de sportfaciliteiten van de Unit, de winkel en gedurende vier avonden per week bezoek van
relaties kan ontvangen.
2.8 Ter zitting en in het faxbericht van 12 april 2000 heeft verweerder beschreven dat vanaf 17.00 uur tot 21.00 uur in de centrale ruimten van Unit Westlinge contact mogelijk is tussen vreemdelingen die hun vrijheid
is ontnomen ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw (hierna te noemen:
vreemdelingen) en strafrechtelijk gedetineerden - personen die een strafbaar feit dan wel strafbare feiten hebben gepleegd en die daarvoor zijn veroordeeld- die in de penitentiaire open inrichting of de halfopen inrichting hun
(verdere) straf uitzitten (hierna te noemen: afgestraften) en dit contact in elk geval tijdens het avondeten niet uitgesloten kan worden.
2.9 De vrijheidsbenemende maatregel die op vreemdelingen wordt toegepast heeft een bestuursrechtelijk karakter en heeft uitsluitend ten doel de feitelijke toegangsverschaffing tot Nederland te beletten en de uitzetting naar een land
buiten Nederland te realiseren. Deze vorm van vrijheidsbeneming vindt zijn grondslag niet in strafvorderlijke bevoegdheden en staat daar geheel los van. De doelstellingen die met vrijheidsbeneming van vreemdelingen en
vrijheidsbeneming van afgestraften worden gerealiseerd, zijn zodanig verschillend dat gemeenschappelijke detentie van beiden typen gedetineerden tot botsingen tussen die doelstellingen aanleiding kunnen geven. Bij vrijheidsbeneming
van afgestraften staat immers het punitieve element en -gelet op plaatsing in een penitentiaire open inrichting dan wel een halfopen inrichting- resocialisatie en terugkeer in de Nederlandse maatschappij voorop.
De vrijheidsbeneming ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw en het daarbij behorende regime kenmerkt zich voorts -anders dan de punitieve vrijheidsbeneming van afgestraften- daarin dat deze niet verder mag strekken dan strikt
noodzakelijk is voor het
(uitzettings)doel waarvoor zij is gegeven.
De aard en de strekking van de in het geding zijnde vrijheidsbenemende maatregel brengen naar het oordeel van de rechtbank dan ook mee dat tenuitvoerlegging van een dergelijke maatregel in een vorm van meer of minder beperkte
gemeenschap met afgestraften -zonder uitdrukkelijke wettelijke grondslag- niet toelaatbaar is, anders dan zeer tijdelijk in afwachting van plaatsing in een detentiecentrum dat aan het Reglement regime grenslogies voldoet.
Verweerders andersluidende, niet nader onderbouwde, visie in het faxbericht van 12 april 2000 kan aan deze beoordeling niet afdoen.
2.10 De situatie in Grenshospitium Westlinge is niet met de in 2.9 weergegeven regel in overeenstemming, omdat in feite sprake is van een beperkt regime van gemeenschap tussen vreemdelingen en afgestraften.
2.11 Anders dan de vreemdeling nog heeft opgemerkt, is niet gebleken dat de aangeboden (rechts)hulpverlening in Grenshospitium Westlinge niet zou voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het Reglement regime grenslogies. Voorts
verwerpt de rechtbank ook de grief van de vreemdeling dat de in Grenshospitium Westlinge werkzame penitentiair inrichtingswerkers niet gekwalificeerd zijn hun taken jegens de vreemdelingen naar behoren uit te oefenen. Verweerder
heeft deze stelling van de vreemdeling voldoende overtuigend weerlegd.
2.12 Het door de vreemdeling ingestelde beroep is gezien het voorgaande gegrond. Verweerder zal worden opgedragen de wijze van tenuitvoerlegging van de aan de vreemdeling opgelegde vrijheidsbenemende maatregel te wijzigen. Aangezien
deze opdracht van invloed is op de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming van alle vreemdelingen in Grenshospitium Westlinge, zal aan deze opdracht na te melden termijn worden verbonden.
2.13 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor toekenning van schadevergoeding.
2.14 Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 beveelt verweerder de tenuitvoerlegging van de aan de vreemdeling opgelegde vrijheidsbenemende maatregel binnen zeven dagen na heden te wijzigen in die zin dat, met behoud van het op grond van het Reglement regime grenslogies
geldende regime bij die tenuitvoerlegging, elke gemeenschappelijke tenuitvoerlegging van de maatregel met afgestraften is
uitgesloten;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.4 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2000, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bierling als griffier.
afschrift verzonden op: 19 april 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling
binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.