ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5713

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/6992
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling na verbreking van de relatie met een Nederlandse partner

In deze zaak gaat het om de vraag of eiseres, een Surinaamse vrouw die sinds 1996 in Nederland verblijft, recht heeft op een vergunning tot verblijf na de intrekking van haar eerdere vergunning. Eiseres had een vergunning tot verblijf op basis van haar relatie met een Nederlandse partner, maar deze relatie is verbroken. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de aanvraag van eiseres voor een vergunning tot verblijf, de intrekking van deze vergunning door de Staatssecretaris van Justitie, en de daaropvolgende bezwaar- en beroepsprocedures.

Eiseres heeft in haar beroep aangevoerd dat er klemmende redenen van humanitaire aard zijn die haar toelating in Nederland rechtvaardigen. Ze heeft gesteld dat ze nauwe banden heeft met de Nederlandse samenleving, dat haar zoon goed is ingeburgerd en dat er geen opvangmogelijkheden voor haar in Suriname zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de relatie tussen eiseres en haar partner minder dan drie jaar heeft geduurd en dat er geen voldoende onderbouwing is voor de stelling dat eiseres en haar zoon niet in Suriname kunnen verblijven.

De rechtbank heeft ook het beroep van eiseres op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beoordeeld, dat het recht op respect voor het familie- of gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeert dat de inmenging in het gezinsleven gerechtvaardigd is, gezien de korte duur van het verblijf van eiseres in Nederland en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie in redelijkheid tot de intrekking van de vergunning tot verblijf heeft kunnen komen.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/6992 VRWET
inzake: A, wonende te B , eiseres ,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1969, bezit de Surinaamse nationaliteit.
Zij verblijft sedert 24 juni 1996 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 12 maart 1997 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf met
als doel: "verblijf bij Nederlandse partner, C" (hierna: C). Eiseres is met ingang van 12 maart 1997 een vergunning tot verblijf onder voornoemde beperking verleend, welke laatstelijk is verlengd tot 12 maart 1999. Bij besluit van
15 december 1998 heeft verweerder de aan eiseres verleende vergunning tot verblijf ingetrokken. Eiseres heeft tegen dit besluit op 6 januari 1999 bezwaar gemaakt, welk bezwaar is aangevuld met gronden bij brief van 3 februari 1999.
Eiseres is op 1 juni 1999 gehoord door een ambtelijke commissie (AC). Het bezwaar is bij besluit van 11 juni 1999 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 2 juli 1999 heeft eiseres tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Eiseres heeft haar standpunt nog nader onderbouwd bij schrijven van 20 augustus 1999. Op 18 oktober 1999 zijn de op
de zaak betrekking hebbende stukken van
verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 25 januari 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2000.
Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G. van Atten, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.A. Busschman, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van
verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres heeft op 9 augustus 1996 een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf met als doel: " verblijf bij ouders". Deze aanvraag is
afgewezen, welke afwijzing met de beslissing op het door haar ingediende bezwaarschrift in rechte onaantastbaar is geworden. Eiseres is met ingang van 12 maart 1997 een vergunning tot verblijf bij Nederlandse partner, C, verleend.
Uit een uittreksel uit bevolkingsregister van de gemeente B blijkt dat de feitelijke samenwoning tussen eiseres en C sinds 20 maart 1998 is verbroken. Eiseres heeft een tweetal arbeidsovereenkomsten met KLM Catering Services
Schiphol overgelegd. Een arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 1998 voor de duur van een jaar en een hierop aansluitende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Voorts heeft eiseres een brief van een leerkracht aan de basisschool die haar zoon, D, bezoekt overgelegd.
3. Eiseres meent dat klemmende redenen van humanitaire aard tot toelating nopen. Daartoe voert zij aan dat zij in aanmerking komt voor toelating op grond van het door verweerder gevoerde beleid inzake voortgezet verblijf na
verbreking relatie. Daarbij beroept zij zich op hoofdstuk B1/4.2 jo. B1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij samen met haar zoon
kan terugkeren naar Suriname aangezien er aldaar opvangmogelijkheden voor hen bestaan, onder wie de ex-echtgenoot van eiseres. Eiseres is destijds gescheiden van haar ex-echtgenoot omdat hij haar mishandelde. Zij heeft van de
mishandeling geen aangifte kunnen doen omdat haar ex-echtgenoot bij de militaire politie werkte. Voorts is er geen opvang voor eiseres in Suriname aanwezig. Het bestreden besluit is op dit punt op onzorgvuldige wijze tot stand
gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd. Tevens is door verweerder ten onrechte aangenomen dat eiseres zich in haar geboorteland, Brits-Guyana, zou kunnen vestigen nu niet is aangetoond dat haar aldaar verblijf zal worden toegestaan.
Eiseres heeft dusdanig nauwe banden met de Nederlandse samenleving dat toelating haar niet kan worden ontzegd.
Alle directe familie van eiseres is in Nederland woonachtig. De moeder van eiseres is zowel in het leven van eiseres als dat van haar zoon onmisbaar aangezien zij zorgt voor de na-schoolse opvang van D.
Voorts heeft eiseres een plaats op de arbeidsmarkt weten te bemachtigen.
Haar zoon is helemaal ingeburgerd in de Nederlandse samenleving.
De weigering om eiseres en haar zoon verblijf hier te lande toe te staan, betekent een schending van het recht op respect voor het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In de periode van legaal verblijf is de relatie tussen de zoon van eiseres en zijn grootmoeder essentieel veranderd. De zoon van eiseres heeft praktisch dagelijks bij zijn
grootmoeder verbleven zodat er sprake is van "more than normal emotional ties".
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf na verbreking relatie nu de relatie tussen eiseres en C minder dan drie jaar heeft geduurd en niet is gebleken van
klemmende redenen van humanitaire aard of internationale verplichtingen die tot toelating nopen. Hiertoe wordt overwogen dat niet
is vast komen te staan dat eiseres en haar zoon dusdanig nauwe banden met Nederland hebben dat terugkeer naar het land van herkomst in redelijkheid niet van hen kan worden gevergd. Hierbij is van belang dat eiseres en haar zoon ten
tijde van het bestreden besluit nog geen drie jaar in Nederland verbleven. Niet is gebleken dat eiseres, mede gelet op haar leeftijd, zich niet in Suriname staande zou kunnen houden. Evenmin is gebleken van omstandigheden op grond
waarvan eiseres en haar zoon "extra" opvang zouden behoeven. Hierbij is van belang dat de ex-echtgenoot van eiseres (de vader van haar zoon) nog in Suriname woont en niet is gebleken dat hij niet eveneens voor zijn zoon zou kunnen
zorgen. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij gescheiden is van haar ex-echtgenoot omdat hij haar mishandelde, overweegt verweerder dat deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd. Tevens is van belang dat eiseres
zich ook in Brits-Guyana zou kunnen vestigen, aangezien ze daar geboren is.
Er is weliswaar sprake van familie- of gezinsleven tussen eiseres haar moeder en haar stiefvader in de zin van artikel 8 van het EVRM maar de inmenging op het recht op het respect hiervoor is gerechtvaardigd. Dit geldt eveneens voor
de inmenging op het familie- of gezinsleven tussen de zoon van eiseres en zijn grootouders.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ingevolge artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
6. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende
redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen.
Dit beleid is neergelegd in de Vc 1994.
7. Niet in geschil is dat de relatie tussen eiseres en haar partner minder dan drie jaar heeft bestaan. In hoofdstuk B1/4.2. van de Vc is bepaald dat indien het huwelijk minder dan drie jaar heeft bestaan de vreemdeling in beginsel
niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf tenzij er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard ( B1/2.4 Vc) of internationale verplichtingen (B1/2.5 Vc).
8. Ter zake van de stelling van eiseres dat klemmende redenen van humanitaire aard zich voordoen overweegt de rechtbank als volgt. De door eiseres aangevoerde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet met zich
brengen dat aan eiseres wegens klemmende redenen van humanitaire aard verblijf hier te lande dient te worden toegestaan.
De duur van eiseresses verblijf hier te lande is niet van zodanige aard dat aangenomen zou moeten worden dat eiseres en haar zoon dusdanige banden hier te lande hebben opgebouwd en het land van herkomst in die mate zijn ontgroeid,
dat verweerder om die reden verblijf had moeten toestaan. De omstandigheid dat eiseres sedert 1 september 1998 bij KLM Catering Services werkt, kan deze gevolgtrekking evenmin dragen. Eiseres moet, gelet op haar leeftijd en gelet op
de omstandigheid dat zij zo'n 22 jaar in Suriname heeft gewoond, in staat worden geacht zich aldaar zelfstandig met haar zoon staande te kunnen houden. De stelling van eiseres dat zij geen directe familie meer in Suriname heeft
wonen, leidt niet tot een ander oordeel nu de rechtbank met verweerder van oordeel is dat niet is gebleken dat eiseres en haar zoon extra opvang behoeven.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij door haar ex-echtgenoot is mishandeld overweegt de rechtbank dat nu dit niet op enigerlei wijze is onderbouwd hier geen doorslaggevend gewicht aan kan worden toegekend.
9. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat haar zoon hier te lande naar school gaat en zijn lagere schooltijd alhier heeft doorgebracht overweegt de rechtbank als volgt. Het enkele feit dat de zoon van eiseres
hier te lande naar school gaat brengt niet met zich dat op die grond tot verblijfsaanvaarding moet worden overgegaan. Indien sprake is van schoolgaande kinderen is het aan de vreemdeling om feiten of omstandigheden te stellen en
aannemelijk te maken op grond waarvan geoordeeld moet worden dat sprake is van een zodanig schrijnende situatie dat daarom in het verblijf dient te worden berust. Nu eiseres ten aanzien van haar zoon heeft volstaan met de stelling
dat hij door het feit dat hij hier te lande naar school gaat geheel is ingeburgerd in de Nederlandse samenleving, heeft verweerder aan de aanwezigheid van de schoolgaande zoon geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen.
10. Ten aanzien van het beroep op artikel 8 EVRM overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 8 lid 1 EVRM is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- of gezinsleven ("family
life"). Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van
de nationale veiligheid, de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, het economisch welzijn, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
In het onderhavige geval is er sprake van familie- of gezinsleven tussen eiseres en haar minderjarige zoon enerzijds en de moeder van eiseres anderzijds, nu de grootmoeder de verzorging van de minderjarige zoon op zich neemt als
eiseres, die wisselende diensten heeft, werkt. Het niet (langer) toelaten van eiseres levert een inbreuk op dit familie- of gezinsleven op, nu dit gedeeltelijk is ontstaan dan wel versterkt gedurende legaal verblijf. Ten aanzien van
de vraag of deze inbreuk kan worden gerechtvaardigd onder artikel 8, tweede lid, van het EVRM zal de rechtbank onderzoeken of deze "noodzakelijk in een democratische samenleving" is, dat wil zeggen of deze is ingegeven door een
"pressing social need" en proportioneel is ten opzichte van het nagestreefde doel (Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) 21 oktober 1997 inzake Boujlifa/Frankrijk, JV 1997.12 en EHRM 30 november 1999 inzake
Baghli/Frankrijk JV 2000.43 ). De rechtbank zal derhalve nagaan of een fair balance is getroffen tussen de verschillende belangen die in het geding zijn.
11. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Eiseres heeft van haar derde tot haar 26-ste levensjaar, dus het grootste gedeelte van haar leven in Suriname heeft gewoond. Toen zij op 26-jarige leeftijd naar Nederland kwam was
haar zoon zeven jaar oud. Eiseres en haar zoon hebben eerst verblijf bij de ouders van eiseres aangevraagd, welke aanvraag niet is ingewilligd. Tegen deze afwijzing is geen beroep ingesteld. Eiseres heeft kort na voornoemd afwijzend
besluit een vergunning tot verblijf bij Nederlandse partner aangevraagd. Eiseres is naar aanleiding van deze aanvraag met ingang van 12 maart 1997 een vergunning tot verblijf bij Nederlandse partner verleend. Nadat evenwel een
andere vreemdeling verblijf bij dezelfde partner had aangevraagd, bleek verweerder dat de relatie tussen eiseres en haar partner in ieder geval al twee maanden verbroken was, terwijl eiseres en haar partner sinds 20 maart 1998 ook
niet meer op hetzelfde adres stonden ingeschreven. De beëindiging van de samenwoning is door eiseres niet gemeld. Desgevraagd heeft eiseres aangegeven dat de samenwoning was beëindigd louter vanwege een huurschuld en de relatie met
haar partner nog immer voortduurde. Uit het voorgaande volgt dat er sprake is geweest van één jaar legaal verblijf, waarbij de rechtbank evenwel aantekent dat enige twijfel gerechtvaardigd is terzake van de vraag of er daadwerkelijk
sprake is geweest van een relatie. De "legale" banden van eiseres en haar zoon met Nederland zijn derhalve niet
langdurig geweest.
Ten tijde van het bestreden besluit beschikte eiseres over een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (een jaar) waarmee zij voldoende inkomen in de zin van de Vw heeft. De hiervoor genoemde "pressing social need" zal derhalve niet
zozeer gelegen zijn in het algemeen belang tot bescherming van het economisch welzijn van Nederland. Tevens dient in de belangenafweging te worden meegenomen dat er een band is gegroeid tussen de zoon van eiseres en diens
grootmoeder, aangezien zij hem verzorgt wanneer eiseres werkt.
12. Bij een afweging van de hiervoor genoemde belangen is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerder bij een restrictief toelatingsbeleid en het voorkomen van misbruik van dat beleid in dit geval zwaarder dient te wegen
dan het belang van eiseres en haar zoon om het familieleven met hun (groot)moeder hier te lande te kunnen voortzetten. Het legale verblijf van eiseres en haar zoon in Nederland is immers van relatief korte duur geweest terwijl er
gerede twijfel is gerezen over de vraag of daadwerkelijk sprake was van een relatie tussen haar en C. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht zwaar gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiseres niet
zelf de verbreking van de samenwoning met haar partner heeft gemeld. De intrekking van de vergunning tot verblijf was niet disproportioneel ten opzichte van het nagestreefde doel legitieme doel.
Er is derhalve geen sprake van schending van artikel 8 EVRM.
13. De conclusie is dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
14. Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
15. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2000, door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. de Man, griffier.
Afschrift verzonden op: 19 april 2000
Conc.:YV/CM
Coll:
Bp:
D:B
110497