ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5704

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/1821, 00/1823
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdelingen en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 maart 2000, zijn de vreemdelingen A en haar dochter B, van Somalische nationaliteit, in bewaring gesteld op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. De vreemdelingen hebben op 20 februari 2000 aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en zijn op dezelfde dag overgedragen aan de vreemdelingendienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelingen op 28 februari 2000 zijn vrijgelaten, omdat het onwaarschijnlijk was dat zij binnen tien dagen konden worden overgeplaatst naar een Huis van Bewaring. De vreemdelingen hebben beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en hebben tevens schadevergoeding gevraagd.

De rechtbank oordeelt dat de bewaring aanvankelijk op goede gronden heeft plaatsgevonden, maar dat deze onrechtmatig werd vanaf 23 februari 2000, de dag na indiening van de beroepschriften. De rechtbank concludeert dat verweerder geen zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen de belangen van de openbare orde en de individuele belangen van de vreemdelingen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vreemdelingen onvoldoende in staat zijn gesteld om hun situatie te verbeteren, ondanks de overgelegde garantverklaring van een familielid.

De rechtbank kent de vreemdelingen schadevergoeding toe voor de periode van onrechtmatige bewaring, te weten van 23 februari tot en met 28 februari 2000. De totale schadevergoeding bedraagt f 2.400,--, te betalen door de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de vreemdelingen toegewezen, die op f 2.130,-- zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor de beslissing inzake schadevergoeding.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/1821 VRWET A
AWB 00/1823 VRWET A
Inzake: A en haar dochter B,
geboren op [...] 1959 respectievelijk [...] 1983, van Somalische nationaliteit, thans verblijvende in het Aanmeldcentrum te Zevenaar, hierna ook te noemen: de vreemdelingen,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 2 maart 2000.
De vreemdelingen zijn vertegenwoordigd door mr. H.C. Ingen Housz, advocaat te Zaandam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. H. Bruggeman.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 20 februari 2000 zijn de vreemdelingen aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Op diezelfde datum zijn zij overgedragen aan de vreemdelingendienst en opgehouden ingevolge artikel 19, tweede lid, Vw.
1.2 Op 20 februari 2000 hebben de vreemdelingen aanvragen ingediend om toelating als vluchteling.
1.3 Bij bevelen tot bewaring van 20 februari 2000 zijn de vreemdelingen op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, Vw in bewaring gesteld.
1.4 Bij beroepschriften van 22 februari 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, hebben de vreemdelingen beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. De beroepen strekken tevens tot het toekennen van
schadevergoeding. In aanvulling op de gronden is op 23 februari 2000 en op 29 februari 2000 een nader schrijven ontvangen van de gemachtigde.
1.5 De bewaring van de vreemdelingen is op 28 februari 2000 opgeheven omdat het onwaarschijnlijk was dat zij binnen tien dagen konden worden overgeplaatst naar een Huis van Bewaring. Tevens bleek na contact met de Italiaanse
autoriteiten dat zij niet in staat zouden zijn om binnen achtentwintig dagen een beslissing te nemen op de gelegde Dublinclaims.
Na opheffing van de bewaring zijn de vreemdelingen naar het Aanmeldcentrum te Zevenaar gestuurd.
2. Overwegingen
2.1 Nu de bewaring door verweerder is opgeheven, gaat het in de onderhavige gedingen uitsluitend nog om de verzochte schadevergoeding.
2.2. Namens de vreemdelingen is aangevoerd dat onvoldoende gronden voor inbewaringstelling aanwezig waren. Voorts was de inbewaringstelling onrechtmatig omdat zicht op uitzetting ontbrak. Verder is aangevoerd dat een half-broer,
welke als betrouwbaar moet worden gekenschetst, bereid was de vreemdelingen op te vangen. In dat kader is een garantverklaring overgelegd, op grond waarvan de vreemdelingen menen dat het belang van de openbare orde niet langer de
bewaring vorderde.
Verweerder heeft na toezending van de gemotiveerde beroepschriften d.d.
22 februari 2000 geen zorgvuldige afweging gemaakt tussen het belang van de openbare orde en de individuele belangen van de vreemdelingen bij hun invrijheidstelling. Daarnaast is naar voren gebracht dat het horen door de rechtbank
van de vreemdelingen op de negende dag na ontvangst van de beroepschriften in strijd is met artikel 5, vierde lid, van het EVRM.
2.3 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4 De vreemdelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aanvankelijk op goede gronden in bewaring gesteld. Daartoe wordt met name in aanmerking genomen dat de vreemdelingen zijn aangehouden op verdenking van het plegen van een
strafbaar feit op een moment dat zij zich reeds toegang tot Nederland hadden verschaft en zij niet beschikten over een document waaruit hun identiteit bleek.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel namens de vreemdelingen onder verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, d.d. 14 januari 1998 (registratienummer AWB 98/22) en deze rechtbank,
nevenzittingsplaats Haarlem, d.d. 16 januari 1998 (registratienummer AWB 98/0329), faalt, aangezien het gevallen betreft die niet vergelijkbaar zijn met de onderhavige. De aangehaalde uitspraken betreffen gevallen waarin artikel 26
Vw is toegepast nadat de asielaanvraag van de vreemdeling in het Aanmeldcentrum te Zevenaar was afgedaan. In casu zijn de vreemdelingen in bewaring gesteld terstond nadat zij zich met een vals paspoort de toegang tot Nederland
hadden verschaft.
2.5 Voorts vermag de rechtbank niet in te zien dat er gelet op de Dublin-claim bij Italië, welke verweerder van plan was te leggen en mede gelet op de beperkte beslissingstermijn van 28 dagen op het asielverzoek, geen zicht op
uitzetting zou zijn geweest.
2.6 Met betrekking tot de overgelegde garantverklaring van de half-broer, overweegt de rechtbank dat in een situatie als in casu, waarin betrokkenen met valse papieren zich toegang tot Nederland hebben verschaft en te kennen hebben
gegeven door te willen reizen naar de Verenigde Staten, er niet licht sprake zal zijn van een situatie waarin een garantstelling de vrees doet wegnemen dat de vreemdeling zich niet
aan de uitzetting zal onttrekken. De stelling van de vreemdelingen dat de bewaring reeds gelet op de garantverklaring had moeten worden opgeheven volgt de rechtbank dan ook niet. Wel meent de rechtbank dat verweerder dit gegeven in
de belangenafweging had moeten betrekken, welke in iedere individuele zaak gemaakt dient te worden tussen het belang van de openbare orde aan de ene kant en het belang van de vreemdelingen om in vrijheid gesteld te worden aan de
andere kant. Daartoe is het volgende maatgevend.
2.7 A heeft tijdens het verhoor dat haar tijdens de
ophouding is afgenomen verklaard dat zij vier maanden zwanger was.
In de beroepschriften d.d. 22 februari 2000, die eveneens aan verweerder zijn toegestuurd, is aangevoerd dat bij toepassing van
vreemdelingenbewaring een zorgvuldige belangenafweging moet plaatsvinden.
Daarbij is onder meer gewezen op de jeugdige leeftijd van B en op de omstandigheid dat een familielid zich garant wilde stellen voor de onderbrenging van de vreemdelingen.
Op 23 februari 2000 is namens de vreemdelingen een garantverklaring van het betreffende familielid overgelegd alsmede bewijsstukken met betrekking tot de identiteit, het inkomen en de huisvesting van het familielid. Voorts is een
kopie van de Somalische geboorteakte van B overgelegd, opgesteld in de Italiaanse taal, waarin ook de naam van haar moeder is opgenomen, overgelegd.
2.8 Namens verweerder is ter zitting naar voren gebracht dat verweerder de nadere gronden d.d. 23 februari 2000 niet heeft ontvangen.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat de bewaring met ingang van 23 februari 2000, zijnde de dag na de datum van indiening van de beroepschriften, onrechtmatig moet worden geacht.
Uit het procesdossier is niet gebleken dat verweerder nadat hij de beroepschriften d.d. 22 februari 2000 had ontvangen een zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen de te onderscheiden belangen, hoewel van de zijde van de
vreemdelingen uitvoerig de bijzondere omstandigheden uiteen zijn gezet. Er is slechts, naar door de gemachtigde van de vreemdelingen is gesteld en door verweerder niet weersproken, aan de gemachtigde medegedeeld dat de vreemdelingen
niet bij het famililid konden worden ondergebracht omdat zij niet over identiteitsdocumenten beschikten. Niet is gebleken dat de vreemdelingendienst in aanmerking heeft genomen dat B slechts zestien jaar oud was en dat haar moeder
vier maanden zwanger was. Evenmin is gebleken dat de vreemdelingendienst na overlegging op 23 februari 2000 van het afschrift van de geboorteakte van B, waarin de naam van haar moeder ook is vermeld, en
garantstelling alsmede andere stukken betreffende het familielid, de beslissing om de vreemdelingen in bewaring te houden, heeft heroverwogen.
De stelling van de gemachtigde van verweerder dat verweerder de nadere gronden van 23 februari 2000, met als bijlage onder meer het afschrift van het identiteitsdocument, niet heeft ontvangen, dient in die zin gerelativeerd te
worden, dat deze kennelijk niet door de afdeling procesvertegenwoordiging ontvangen zijn, maar wel door de afdeling waarmee de gemachtigde contact onderhield. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat de gemachtigde van de
vreemdelingen ter zitting aan de rechtbank een faxrapport heeft getoond, waaruit blijkt dat de aanvullende gronden met goed resultaat aan verweerder zijn verzonden, terwijl voorts de gemachtigde van de vreemdelingen, naar haar
verklaring, inhoudelijk gesproken heeft naar aanleiding van de aanvullende gronden met de desbetreffende ambtenaar.
2.10 Gelet op het vorenstaande behoeft de grief met betrekking tot artikel 5 EVRM geen bespreking meer.
2.11 Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan de vreemdelingen schadevergoeding toe te kennen vanaf 23 februari 2000 tot en met 28 februari 2000, zijnde de datum van opheffing van de bewaring.
De vreemdelingen komt aldus een schadevergoeding toe voor twee maal zes dagen verblijf in een politiecel à f 200,-- , zijnde twee maal
f 1.200,--. Het overige namens de vreemdelingen aangevoerde kan buiten bespreking blijven.
2.12 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdelingen gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De
kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 2.130,-- (twee punten voor de beroepschriften en een punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de
vreemdelingen een toevoeging is verleend krachtens de wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 wijst de verzoeken om schadevergoeding toe;
3.2 kent aan de vreemdelingen ieder afzonderlijk ten laste van de Staat (Minister van Justitie) een vergoeding toe, ter hoogte van f 1.200,--, (zegge: twaalfhonderd gulden) uit te betalen door de griffier van deze rechtbank,
nevenzittingsplaats Haarlem;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 2.130,-- in zijn totaliteit onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet
voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. F.G. Hijink, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in tegenwoordigheid van mr. G.J. de Jong als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2000, in tegenwoordigheid
van de griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van twee maal f 1.200,-- (zegge:
twaalfhonderd gulden).
Aldus gedaan op 17 maart 2000, door mr. drs. F.G. Hijink, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 17 maart 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling
binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.