ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5704
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdelingen en schadevergoeding
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 maart 2000, zijn de vreemdelingen A en haar dochter B, van Somalische nationaliteit, in bewaring gesteld op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. De vreemdelingen hebben op 20 februari 2000 aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en zijn op dezelfde dag overgedragen aan de vreemdelingendienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelingen op 28 februari 2000 zijn vrijgelaten, omdat het onwaarschijnlijk was dat zij binnen tien dagen konden worden overgeplaatst naar een Huis van Bewaring. De vreemdelingen hebben beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en hebben tevens schadevergoeding gevraagd.
De rechtbank oordeelt dat de bewaring aanvankelijk op goede gronden heeft plaatsgevonden, maar dat deze onrechtmatig werd vanaf 23 februari 2000, de dag na indiening van de beroepschriften. De rechtbank concludeert dat verweerder geen zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen de belangen van de openbare orde en de individuele belangen van de vreemdelingen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vreemdelingen onvoldoende in staat zijn gesteld om hun situatie te verbeteren, ondanks de overgelegde garantverklaring van een familielid.
De rechtbank kent de vreemdelingen schadevergoeding toe voor de periode van onrechtmatige bewaring, te weten van 23 februari tot en met 28 februari 2000. De totale schadevergoeding bedraagt f 2.400,--, te betalen door de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de vreemdelingen toegewezen, die op f 2.130,-- zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor de beslissing inzake schadevergoeding.