ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5641
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming van een vreemdeling in het kader van asielprocedure
In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1976 en van Togolese nationaliteit, die op 23 oktober 1999 in bewaring is gesteld op basis van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling had aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf, maar deze werden op 23 november 1999 afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid. De rechtbank had eerder op 10 november 1999 al een beroep tegen de opheffing van de bewaring ongegrond verklaard. Op 28 januari 2000 heeft de vreemdeling opnieuw beroep ingesteld tegen de vrijheidsbenemende maatregel en verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank oordeelt dat de rechtmatigheid van de bewaring eerder al is vastgesteld en dat de huidige beoordeling zich richt op de voortzetting van de bewaring. De gemachtigde van de vreemdeling voert aan dat er een verzoek om voorlopige voorziening loopt en dat verweerder niet had mogen handelen zonder de uitkomst daarvan af te wachten. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure, met name in de periode tussen de afwijzing van de asielaanvraag en de acties die ondernomen zijn om de vreemdeling uit te zetten.
De rechtbank concludeert dat de bewaring niet langer rechtmatig is en verklaart het beroep gegrond. De maatregel tot vrijheidsontneming wordt opgeheven met ingang van 10 februari 2000. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding toegewezen, en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open voor het beroep tegen de bewaring, maar wel voor de beslissing op het verzoek om schadevergoeding.