ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5464

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/870
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Rens
  • A. Bellaart
  • J. Dozy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ziekenhuis voor schade door vruchtwaterembolie tijdens zwangerschap

In deze zaak vorderde eiseres, die in een comateuze toestand verkeert, schadevergoeding van het ziekenhuis wegens een vermeende tekortkoming in de medische zorg tijdens haar zwangerschap. Eiseres was op 19 november 1995 in epileptische toestand aangetroffen en werd na reanimatie in coma overgebracht naar het Academisch Ziekenhuis te Leiden, waar haar baby op 20 november 1995 dood ter wereld kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandelend gynaecoloog niet tekort is geschoten in zijn verplichtingen. Eiseres stelde dat zij niet adequaat was geïnformeerd over de risico's van een vruchtwaterembolie, maar de rechtbank oordeelde dat de gynaecoloog aan zijn informatieplicht had voldaan. De deskundige, dr. H.W. Bruinse, concludeerde dat de epileptische toestand van eiseres waarschijnlijk was veroorzaakt door een vruchtwaterembolie, een complicatie die zelden voorkomt. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de deskundige niet te volgen en dat de behandelend artsen de bevalling niet eerder hadden hoeven inleiden dan gepland. De rechtbank wees de vordering van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

rd/C
rolnummer: 99/870
datum vonnis: 12 april 2000
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht - Kamer C
Vonnis in de zaak met rolnummer 99/870 van:
[eiser],
wonende te 's-Gravenhage,
eiseres,
procureur: mr E. Grabandt,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Stichting BRONOVO-NEBO,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur: mr R. Overeem.
Partijen worden hierna aangeduid als `eiseres' en `het ziekenhuis'.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken.
RECHTSOVERWEGINGEN
Feiten
1.1 Op 24 april 1995 kreeg de toen 29-jarige eiseres te horen dat zij zwanger was. De uitgerekende (à terme) datum was 3 december 1995.
1.2 Begin augustus 1995 bleek er bij de foetus sprake te zijn van een zogenaamde duodenumatresie (hoge-darmobstructie). Deze aandoening veroorzaakte bij eiseres een (poly-)hydramnion (teveel aan vruchtwater). Vanaf 10 augustus 1995 stond eiseres voor verdere verloskundige begeleiding en controle van de zwangerschap onder behandeling van de gynaecologe [betrokkene]. Mevr. [betrokkene] is verbonden aan het ziekenhuis Bronovo.
1.3 Op 16 november 1995 werd eiseres - op eigen verzoek - opgenomen in het ziekenhuis. Eiseres was toen, gelet op de uitgerekende datum, 37 weken en 4 dagen zwanger. De bevalling zou op 20 november 1995 worden ingeleid.
1.4 In de vroege ochtend van 19 november 1995 werd eiseres aangetroffen in epileptische toestand. Zij werd na reanimatie in coma overgebracht naar het Academisch Ziekenhuis te Leiden.
Op 20 november 1995 is de baby (hierna: [het kind]) dood ter wereld gekomen.
1.5 Sedert 10 januari 1996 verblijft eiseres in comateuze toestand in een verpleeghuis. Op 7 juli 1997 is de echtgenoot van eiseres tot haar bewindvoerder benoemd.
1.6 Bij beschikking van 1 juli 1997 is door deze rechtbank, op verzoek van eiseres en haar echtgenoot, een voorlopig deskundigenonderzoek bevolen waarbij dr. H.W. Bruinse, gynaecoloog, als deskundige is benoemd.
Dr. Bruinse heeft op 11 mei 1998 zijn (definitieve) rapport uitgebracht.
Vordering, grondslag en verweer
2.1 Eiseres vordert het ziekenhuis te veroordelen tot vergoeding van materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 1995 en het ziekenhuis te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2 Aan haar vordering legt eiseres ten grondslag een toerekenbaar tekortschieten van de behandelende specialisten in de nakoming van de verplichtingen zoals die neergelegd zijn in art. 7:448 en 7:453 en daarmee, gelet op 7:462 BW, het ziekenhuis aangezien daar de behandeling heeft plaatsgevonden. Eiseres stelt (im)materiële schade te hebben geleden en nog te lijden als gevolg van haar huidige toestand en het overlijden van [het kind].
2.3 De vordering is door het ziekenhuis gemotiveerd betwist.
Beoordeling
Ontvankelijkheid eiseres
3.1 In reactie op het verweer van het ziekenhuis dat eiseres niet-ontvankelijk is, wordt namens eiseres aangevoerd dat haar echtgenoot gerechtigd is haar belangen in de onderhavige procedure te behartigen daar hij bij beschikking van de kantonrechter van 7 juli 1997 tot bewindvoerder over haar goederen is benoemd. Dit doet echter niet ter zake, nu de procedure niet op naam van haar echtgenoot in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van eiseres wordt gevoerd, maar op naam van eiseres zelf. Nu vast staat dat eiseres wegens haar diep-comateuze toestand geen opdracht tot het voeren van de onderhavige procedure kan hebben gegeven, is de rechtbank - met het ziekenhuis - van oordeel dat ernstig betwijfeld moet worden of zij wel in haar vordering kan worden ontvangen. De rechtbank zal dit echter in het midden laten, daar partijen gediend zijn met een oordeel ten gronde en de rechtbank, gelet op al hetgeen hierna wordt overwogen, van oordeel is dat de vordering in ieder geval moet worden afgewezen.
Medische oorzaak
4.1 Dr. Bruinse komt in zijn rapport tot de conclusie dat de meest waarschijnlijke oorzaak van de op 19 november 1995 opgetreden complicatie bij eiseres een vruchtwaterembolie is geweest, gezien de klinische verschijnselen en de biochemische afwijkingen. Met name de (bij eiseres geconstateerde) massale intravasale stolling is een zeer kenmerkende bevinding bij vruchtwaterembolie. Door partijen wordt de conclusie van dr. Bruinse niet bestreden. De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van dr. Bruinse en maakt die tot de hare.
Nu er van uit kan worden gegaan dat de epileptische toestand waarin eiseres op 19 november 1995 is aangetroffen, veroorzaakt is door een vruchtwaterembolie kan de rechtbank in het navolgende een eclamptische aanval als mogelijke oorzaak van de bij eiseres ontstane schade buiten beschouwing laten. Dit betekent dat niet meer behoeft te worden ingegaan op de informatieplicht van het ziekenhuis aangaande de mogelijkheid van een eclamptische aanval en de alertheid op de mogelijke voortekenen van zo'n aanval.
Informatieplicht?
5.1 Eiseres stelt dat de behandelend gynaecoloog ten onrechte verzuimd heeft haar te wijzen op het risico van een vruchtwaterembolie, voordat zij instemde met het gynaecologisch beleid en aanvaarding van deze risico's.
5.2 De rechtbank stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een arts voldaan heeft aan zijn informatieplicht als bedoeld in art. 7:448 BW in samenhang met de toestemming die de patiënt voor de medische behandeling moet geven, uitgangspunt is dat de arts de patiënt informeert over de normale, voorzienbare risico's. Onderzocht dient derhalve te worden of vruchtwaterembolie tot de normale, voorzienbare (zwangerschaps)risico's behoren - mede gelet op het bij eiseres geconstateerde (poly-)hydramnion - waarover eiseres derhalve ingelicht had moeten worden.
5.3 Dr. Bruinse komt in zijn (in r.o. 1.6 genoemde) eindrapport op basis van literatuurstudie tot de conclusie dat een vruchtwaterembolie zelden voorkomt. Volgens de door hem gebruikte literatuur (in het bijzonder een artikel van Steven L. Clark et al) in 1 op 8.000 tot 1 op de 80.000 bevallingen.
Volgens eiseres is het gebruikte cijfermateriaal gedateerd, want afkomstig uit publicaties van 1941, 1979 en 1964 en ziet het cijfermateriaal op de kans op vruchtwaterembolie tijdens bevallingen.
De rechtbank constateert dat het (door eiseres aangevallen) artikel van Clark is gepubliceerd in een Amerikaans medisch tijdschrift van 1995. Door eiseres zijn geen nadere (meer recente onderzoeks)feiten naar voren gebracht die de conclusie kunnen dragen dat in 1995 het risico op vruchtwaterembolie, anders dan Clark aanneemt, vaker voorkwam. Evenmin heeft zij gesteld en nader onderbouwd dat vruchtwaterembolie vaker voorkomt tijdens de zwangerschap voorafgaand aan de bevalling, dan tijdens de bevalling. In dit verband is van belang dat eiseres de bevindingen van dr. Bruinse dat ook in ándere artikelen over vruchtwaterembolie geen melding wordt gemaakt van een (poly-)hydramnion als factor die de kans op vruchtwaterembolie zou verhogen, niet heeft bestreden. Zijn in het verlengde daarvan getrokken - voorzichtige - conclusie dat zelfs al zou in deze situatie, mede gelet ook op de bij eiseres geconstateerde korte baarmoederhals, de kans op vruchtwaterembolie hoger zijn dan bij een normale zwangerschap, de incidentie nog steeds zeer laag is, is evenmin door eiseres bestreden. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding de deskundige niet te volgen. Dit leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een risico als bedoeld in r.o. 5.2 waarover eiseres had dienen te worden ingelicht.
5.4 Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiseres omtrent het grootste risico bij
(poly-)hydramnion (te weten een vroeggeboorte) meermalen is geïnformeerd.
De conclusie luidt derhalve dat naar het oordeel van de rechtbank de behandelend gynaecoloog en daarmee het ziekenhuis voldaan heeft aan de informatieplicht als bedoeld in r.o. 5.2.
Zwangerschapsduur en bevalling
6.1 De eerste stelling van eiseres is dat de behandelend gynaecologe ten onrechte, in strijd met de gemaakte afspraak hierover, heeft verzuimd de bevalling na 35 weken zwangerschapsduur te laten plaatsvinden. Uitgaande van de uitgerekende datum (zie hierover r.o. 1.1) werd deze 35 weken-grens bereikt op 30 oktober 1995. De bevalling had volgens eiseres in ieder geval op 6 of 13 november 1995 moeten worden ingeleid.
Door het ziekenhuis wordt betwist dat er sprake zou zijn van een dergelijke "afspraak".
6.2 Van een "afspraak" zoals eiseres stelt blijkt de rechtbank niets uit de stukken. Eiseres heeft haar stelling dienaangaande ook niet nader onderbouwd.
In haar verzoekschrift voor een voorlopig deskundigenonderzoek heeft eiseres verder gesteld dat als beleid werd afgesproken "dat gestreefd zou worden naar een zwangerschapsduur van 35 weken" (om het kindje in optimale conditie te krijgen voor de meteen na de geboorte noodzakelijke, zware darmoperatie). Naar het oordeel van de rechtbank kan aan een dergelijk streven (of beleid) niet de conclusie worden verbonden dat dús de bevalling met het bereiken van 35 zwangerschapsweken had moeten plaatsvinden. De rechtbank verwerpt derhalve deze stelling.
6.3 De tweede stelling van eiseres luidt dat het ziekenhuis c.q. de gynaecologe ten onrechte heeft nagelaten de bevalling direct na het bereiken van een zwangerschapsduur van 37 weken te laten plaatsvinden, dus op of omstreeks 13 november 1995.
De deskundige dr. Bruinse heeft zich over dit punt uitgelaten. Hij is van oordeel dat de bevalling gezien de duur van de zwangerschap had kunnen plaatsvinden in de week van 14 november 1995. Hij voegt daar direct aan toe dat men (de artsen) de geboorte het liefst na 37 complete zwangerschapsweken (38+) of eventueel later, laat plaatsvinden, voorzover de conditie van de zwangere dat toelaat. Zijn eindconclusie op dit punt luidt dat hij de constatering (van eiseres) dat de bevalling had moeten plaatsvinden voor het weekeinde (van 18-19 november 1995) niet kan onderschrijven.
6.4 Onbetwist is dat het in het belang was van [het kind], die direct na de bevalling immers een zware darmoperatie moest ondergaan, dat de bevalling in een zo laat mogelijk stadium van de zwangerschap zou plaatsvinden. Een en ander echter alleen voorzover de conditie van eiseres dat zou toelaten. Indien bij eiseres sprake zou zijn van "mechanische bezwaren" (waaronder niet meer kunnen lopen of ademhalingsproblemen) als gevolg van het
(poly-)hydramnion, kon dat een indicatie zijn voor een eerdere bevalling. Uit de overgelegde stukken blijkt - onweersproken - dat eiseres "vrij probleemloos" de 36-ste week van haar zwangerschap bereikte en dat bij elk poliklinisch bezoek is gevraagd of zij klachten had als gevolg van haar (poly-)hydramnion. Verder staat vast dat op uitdrukkelijk verzoek van de kinderartsen de bevalling aan het begin van een week werd gepland om zo de meest optimale neonatale zorg en opvang van [het kind] te kunnen garanderen. Toen eiseres op 16 november 1995 op de polikliniek verscheen, is zij diezelfde dag - op haar verzoek - opgenomen. Voorzover eiseres nog stelt dat de bevalling aanvankelijk gepland stond in de week van 13 november 1995 heeft zij haar stelling onvoldoende onderbouwd. Nu ook in de overgelegde stukken hierover geen aanknopingspunten gevonden worden en overigens niet gesteld wordt dat gegeven de situatie de bevalling toen ook had dienen plaats te vinden, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
Verder staat vast dat eiseres op 16 november 1995 nog uitgebreid lichamelijk onderzocht is en dat de volgende dag een bloed- en urineonderzoek is verricht, haar bloeddruk is gemeten en nadien twee keer per dag een CTG werd gemaakt. Er zijn in die periode geen afwijkingen of aanwijzigingen gevonden die noodzaakten tot een eerder ingrijpen dan de toen geplande bevallingsdatum van 20 november 1995. Op 18 november 1995 is eiseres door de dienstdoende gynaecoloog bezocht en ook toen waren er geen bijzonderheden te melden. Diezelfde avond rond 22.00 uur heeft eiseres nog met deze gynaecoloog gesproken en was zij tegenover hem vrolijk en toonde zich in goede conditie.
Voorts blijkt uit het rapport van dr. Bruinse dat aan het optreden van een vruchtwaterembolie nooit verschijnselen voorafgaan.
6.5 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat tot de fatale ochtend van 19 november 1995 geen sprake is geweest van omstandigheden of aanwijzingen die tot de conclusie hadden dienen te leiden dat bevalling, gelet op de conditie van eiseres, éérder diende plaats te vinden dan de geplande datum van 20 november 1995.
Dit brengt met zich dat de behandelend gynaecoloog voorrang kon en mocht geven aan het belang van [het kind] die immers, in verband met de operatie die hij zou moeten ondergaan, in een zo goed mogelijke fysieke conditie moest verkeren. De omstandigheid dat bij deze beslissing om de bevalling om 20 november 1995 in te leiden, ook rekening is gehouden met de eigen organisatie van het ziekenhuis, doet aan het voorgaande niets af. Immers ook daarbij ging het met name om de belangen van [het kind] bij een zo goed mogelijke neonatale zorg en opvang.
Aan een nadere vraag aan een deskundige of de fysieke conditie van [het kind], gelet op de optredende (mechanische) bezwaren bij eiseres bij voortzetting van de zwangerschap (tot 20 november 1995), eerder ingrijpen rechtvaardigde, zoals eiseres wenst, komt de rechtbank dan ook niet toe.
Alle omstandigheden is aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat de behandelend gynaecoloog niet tekort is geschoten in zijn/haar verplichtingen.
Reanimatie en overplaatsing
7.1 Door eiseres is nog aangevoerd dat het ziekenhuis heeft verzuimd haar op 19 november 1995 adequaat te reanimeren. Tevens heeft het ziekenhuis verzuimd haar direct na stabilisatie (in verband met een dreigende nierinsufficiëntie) over te brengen naar het Academisch Ziekenhuis te Leiden.
In dit verband is van belang dat eiseres meermalen heeft aangegeven dat zij de visie van het ziekenhuis en dr. Bruinse dat de thans aanwezige diepe hersenbeschadiging naar alle waarschijnlijkheid is veroorzaakt door de vruchtwaterembolie, onderschrijft.
De vraag of sprake is geweest van optimale oxygenatie en met betrekking tot de overplaatsing adequaat is gereageerd, is gelet hierop dan niet meer relevant. Ook in dit verband heeft de rechtbank geen behoefte aan een nader deskundigenbericht. Voorzover eiseres heeft bedoeld te stellen dat desondanks twijfel mogelijk is met betrekking tot de oorzaak van haar letsel, heeft zij deze stelling verder onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Slotsom
8.1 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de slotsom dat de vordering van eiseres moet worden afgewezen. Zij zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van deze procedure.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt eiseres in de kosten van het geding aan de zijde van het ziekenhuis, tot op deze uitspraak begroot op ¦ 400,-- aan verschotten en ¦ 1.720,-- aan salaris;
Dit vonnis is gewezen door mrs Van Rens, Bellaart en Dozy en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.