ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5430

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 00/436
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H. van Delden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op oproeping van een bedreigde getuige in strafzaken

In deze zaak, gewezen op 10 april 2000 door de Rechtbank 's-Gravenhage, betreft het een kort geding waarin eiser, die als bedreigde getuige was aangemerkt in een strafzaak tegen [verdachte 1], verzocht om een verbod aan de Staat der Nederlanden om hem op te roepen als getuige. Eiser had eerder verklaringen afgelegd die belastend waren voor [verdachte 1], maar zijn identiteit was per abuis bekend geworden bij de verdediging, wat leidde tot het vervallen van zijn status als bedreigde getuige. Eiser vorderde dat de Staat de oproeping introk en dat hij alleen door de rechter-commissaris gehoord zou worden, zoals voorgeschreven in de wet. Hij voerde aan dat zijn leven en gezondheid in gevaar waren door de bekendheid van zijn identiteit en dat de beslissing van het Gerechtshof om zijn status te laten vervallen onterecht was.

De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiser zwaar wogen, vooral gezien het feit dat hij slachtoffer was van een fout van de rechtbank. De rechtbank stelde vast dat eiser niet in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt te delen over de beslissing van het Hof, wat de situatie verergerde. De rechtbank verbood de Staat om uitvoering te geven aan het bevel tot oproeping van eiser als getuige in de strafzaken tegen [verdachte 1] en [verdachte 2]. De rechtbank oordeelde dat, hoewel dit mogelijk zou leiden tot het niet kunnen gebruiken van eisers verklaring, de bescherming van zijn belangen voorop stond. Eiser werd in het gelijk gesteld en de Staat werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht - President
Vonnis in kort geding van 10 april 2000,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 00/436 van:
[eiser],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
te dezer zake woonplaats kiezende te Utrecht, ten kantore van CMS Derks Star Busmann Hanotiau, Advocaten, Notarissen en Belastingadviseurs, alsmede te 's-Gravenhage, ten kantore van mr. P.C. Römer, advocaat en procureur,
eiser,
procureur mr. P.C. Römer,
advocaat mr. C.J. van Bavel te Utrecht,
tegen:
De Staat der Nederlanden,
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. C.M. Bitter.
1. De procedure
Eiser heeft verzocht de zaak met gesloten deuren te behandelen. Gedaagde is in dit verzoek meegegaan.
Zulks in aanmerking genomen en gelet op het belang dat partijen onbelemmerd hun standpunt uiteen zouden kunnen zetten, zijn de deuren gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 4 april 2000 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
- Eiser is in de strafzaak tegen [verdachte 1] door de rechter-commissaris in strafzaken te 's-Gravenhage als bedreigde getuige aangemerkt. In die hoedanigheid heeft hij ook verklaringen afgelegd.
- De volledige set van de van eiser afgenomen verhoren, inclusief die waarin zijn identiteit is vermeld, is per abuis toegezonden aan mr. A. Moszkowicz de raadsman van [verdachte 1] voornoemd; de personalia van eiser zijn aldus bij [verdachte 1] bekend geworden.
- Eiser heeft voor [verdachte 1] zeer belastende verklaringen afgelegd.
- Eiser neemt deel aan een zogenaamd getuigenbeschermingsprogramma; hij is sedert zijn verklaringen bij de politie nog op 14 oktober 1998 in het bijzijn van de verdediging door de rechter-commissaris in de strafzaak tegen [verdachte 1] en diens medeverdachten gehoord waarbij de status van bedreigde getuige in stand is gehouden.
- Op 27 maart 2000 heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage beslist dat eisers status als bedreigde getuige van rechtswege is komen te vervallen nu zijn identiteit bekend is geraakt.
- Eiser is opgeroepen om als getuige te verschijnen ter terechtzitting van 12 april 2000 van het Gerechtshof te 's-Gravenhage en de daarop volgende terechtzittingen in de strafzaken tegen [verdachte 1] en [verdachte 2].
3. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert
1. een verbod aan gedaagde om hem op te roepen ter terechtzitting van 12 april 2000 van het Gerechtshof te 's-Gravenhage in de strafzaken met parketnrs. 09754087.97 inzake [verdachte 1] en 09004003.97 inzake [verdachte 2] en op nadere terechtzittingen in deze zaken, dan wel een gebod aan gedaagde om de reeds aan eiser betekende oproeping in te trekken en een verbod om eiser in genoemde zaken op de terechtzittingen van het Gerechtshof te 's-Gravenhage op te roepen.
2. een bevel aan gedaagde om in het vervolg met betrekking tot eiser overeenkomstig het bepaalde in artikel 226a e.v. SV te handelen en eiser derhalve slechts door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken te doen horen met inachtneming van de op dat verhoor toepasselijke wettelijke bepalingen.
Daartoe heeft eiser het volgende aangevoerd:
Zijn personalia zijn bekend geworden bij [verdachte 1], van wie het eiser persoonlijk bekend is dat hij de toepassing van geweld niet schuwt. Bovendien kan eiser represailles verwachten van aanhangers van [verdachte 1].
Eiser stelt dat het een evident onjuiste beslissing is van het Hof dat zijn status als bedreigde getuige is komen te vervallen omdat zijn identiteit bekend is geworden. Het is slechts aan de rechter-commissaris in strafzaken om omtrent de verlening van die status te beslissen en niet aan de rechter die de strafzaak inhoudelijk behandelt.
Daar komt bij dat het wijzigen van de status van bedreigde getuige tot gevolg heeft dat in principe de gewone regels omtrent het horen van getuigen gelden, zodat eiser eventueel op een openbare terechtzitting rechtstreeks door de verdachte en/of diens verdediging kan worden ondervraagd en ook dat hij met de verdachte kan worden geconfronteerd.
Het Hof heeft kennelijk daarom beslist dat een aantal afschermings- en beschermingsmaatregelen nodig is, met dien verstande dat het Hof heeft aangekondigd dat het zich het recht voorbehoudt deze beslissing bij gebleken nieuwe feiten en/of omstandigheden te heroverwegen.
De rechter-commissaris heeft eiser indertijd voorgehouden dat hij als bedreigde getuige onbevreesd voor bekendmaking van zijn identiteit aan de verdachte of andere personen dan de rechter-commissaris zou kunnen verklaren. Die belofte heeft gedaagde niet gehouden en bovendien heeft het Hof eiser nu ook nog zijn status van bedreigde getuige ontnomen. Daarbij is er geen enkele zekerheid dat het Hof niet uiteindelijk zal terugkomen op de beslissing om eiser met toepassing van afschermings- en beschermingsmiddelen te horen.
Eiser stelt dat in het Nederlandse wettelijk systeem het verhoor van een bedreigde getuige bij uitsluiting is voorbehouden aan de rechter-comissaris.
Nu het Hof hem de status van bedreigde getuige heeft ontnomen, wordt hij geconfronteerd met een levensbedreigende situatie, die haaks staat op de hem destijds door de rechter-commissaris gedane belofte.
Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig jegens hem handelt door hem op te roepen voor een openbare terechtzitting en ten aanzien van hem niet de procedure ex artikel 226 a e.v. van het Wetboek van Strafvordering te volgen. Eiser meent dat gedaagde de verplichting heeft op grond van art. 5 en 8 EVRM om zorgvuldig met zijn belangen om te gaan.
Bij de huidige stand van zaken wordt in strijd met de hiervoor bedoelde mensenrechten van eiser en derhalve onrechtmatig gehandeld. Als gevolg daarvan lijdt eiser schade en zal hij verder schade lijden in die zin dat zijn leven en/of gezondheid (verder) wordt bedreigd c.q. bedreigd zal worden.
Eiser heeft daarom een spoedeisend belang bij zijn vordering.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De vordering van eiser ziet op de vraag of gedaagde gehouden is om gevolg te geven aan het door het Gerechtshof te 's-Gravenhage gegeven bevel tot oproeping van eiser om als getuige in de strafzaak tegen [verdachte 1] te worden gehoord.
4.2. Eiser is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Hij beroept zich er in dit verband op dat de rechter-commissaris voor de behandeling van strafzaken hem in deze zaak de status van bedreigde getuige heeft toegekend. Weliswaar zijn tengevolge van een door de rechtbank gemaakte fout zijn naam, voornamen en geboortedatum bekend geworden maar dit feit is onvoldoende om -zoals het Hof heeft gedaan- aan te nemen dat zijn status van bedreigde getuige van rechtswege is komen te vervallen.
4.3. Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie gehouden is gevolg te geven aan het bevel van het Hof en dat het de president in kort geding niet vrijstaat om in de door het Hof gegeven beoordeling te treden, Daarbij heeft gedaagde ook betoogd dat het Hof in zijn beschikking heeft overwogen "(dat het) zich het recht (voorbehoudt) om bij gebleken nieuwe feiten en omstandigheden een of meer van bovengenoemde beslissingen te heroverwegen".
4.4. Dit laatste betoog van gedaagde is onjuist. Weliswaar heeft het Hof zich het recht voorbehouden om onder omstandigheden zijn "bovengenoemde" beslissingen te heroverwegen. Het Hof heeft hierbij echter onmiskenbaar niet het oog gehad op zijn beslissing dat eiser niet langer als bedreigde getuige kan worden aangemerkt. Dienaangaande heeft het Hof immers overwogen dat door het bekend worden van de identiteit van eiser de rechterlijke beschikking waarin is bepaald dat hij de status van bedreigde getuige kreeg van rechtswege is komen te vervallen. Niet valt in te zien hoe deze beslissing zou kunnen worden heroverwogen.
4.5. In beginsel heeft de burgerlijke rechter zich te onthouden van beslissingen waardoor wordt ingegrepen in bij de strafrechter in behandeling zijnde zaken. Eigenlijk is voor een tussenkomst alleen enige ruimte indien het om een evident onjuiste beslissing gaat. Daarvan is hier geen sprake.
4.6. De beslissing van het Hof is echter bepaald voor discussie vatbaar. Het wettelijk systeem lijkt er immers van uit te gaan dat aan iemand die eenmaal als bedreigde getuige is aangemerkt die status niet door een rechterlijke beslissing kan worden ontnomen. Het Hof constateert weliswaar dat eiser zijn status "van rechtswege" heeft verloren, maar het baseert deze constatering niet op enige wettelijke bepaling.
4.8. Wat eiser aangaat dient hierbij onderstreept te worden dat hem ter zake van het bekend worden van zijn personalia, op welke omstandigheid het Hof zijn beslissing heeft gebaseerd, geen enkel verwijt treft. Hij is het slachtoffer geworden van een door de rechtbank gemaakte fout. Hij heeft er recht op dat de gevolgen van deze fout tot het uiterste worden beperkt.
4.9. Het feit dat het Hof eiser niet langer als bedreigde getuige beschouwt betekent dat hij in een wezenlijk andere positie komt te verkeren. Uitgangspunt wordt immers een verhoor ter openbare terechtzitting van het Hof in plaats van een verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris in de beslotenheid van diens kabinet. Hieraan doet niet af dat het Hof heeft aangegeven dat rond het verhoor van eiser in beginsel -in dit opzicht heeft het Hof zich iedere beslissing voorbehouden- tal van beschermingsmaatregelen zullen kunnen worden getroffen en dat het verhoor gedeeltelijk achter gesloten deuren zal kunnen plaatsvinden.
4.10. Als verder in aanmerking wordt genomen dat het Hof tot zijn ingrijpende beslissing is gekomen zonder dat eiser in de gelegenheid gesteld is geweest zich daarover uit te laten, dan moet de slotsom luiden dat de belangen van eiser zo zwaar wegen dat niet mag worden aanvaard dat hij nu de dupe wordt van een door de rechtbank gemaakte fout. Dit betekent dat gedaagde zich, door thans zonder meer uitvoering te geven aan het bevel tot oproeping van eiser als getuige, aan een onrechtmatige gedraging jegens hem schuldig maakt. Gedaagde zal dan ook worden verboden om (verder) aan dat bevel uitvoering te geven. Als een en ander in de gegeven omstandigheden tot gevolg zou hebben dat de verklaring van eiser in het geheel niet meer gebezigd kan worden dan zal deze consequentie moeten worden aanvaard.
4.11. Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissing, waarbij opmerking verdient dat die beslissing, anders dan die van het Hof, niet onomkeerbaar is nu daar immers een gewoon rechtsmiddel tegen kan worden aangewend.
5. De beslissing
De President:
Verbiedt gedaagde om (verder) gevolg te geven aan het door het Gerechtshof te 's-Gravenhage gegeven bevel tot oproeping van eiser als getuige in de strafzaken met parketnummers 09754087.97 inzake [verdachte 1] (Gerechtshof te 's-Gravenhage rolno. 2200144699) en 09004003.97 inzake [verdachte 2] (Gerechtshof te 's-Gravenhage rolno. 2200144899.
Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op ¦ 1.950,--, waarvan ¦ 400,-- aan griffierecht.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. van Delden en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
HVH