ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5380
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van staandehouding en bewaring van vreemdeling van Turkse afkomst
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 maart 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatigheid van de staandehouding en bewaring van een vreemdeling van Turkse afkomst. De vreemdeling, geboren in 1976 en verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, die was opgelegd op 19 januari 2000. De vreemdeling werd staande gehouden op verdenking van het plegen van een foute gedraging, waarbij de verbalisant constateerde dat hij geen autogordel droeg in een voertuig met meerdere inzittenden. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding niet onrechtmatig was, omdat er voldoende grond was voor de verbalisant om te twijfelen aan de identiteit en verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de vreemdeling geen identiteitsdocumenten kon tonen en dat dit, in combinatie met de omstandigheden van de controle, voldoende aanleiding gaf voor de toepassing van dwangmiddelen. De rechtbank heeft ook gekeken naar het zicht op uitzetting van de vreemdeling naar Turkije, waarbij werd opgemerkt dat Duitsland mogelijk het asielverzoek van de vreemdeling zou overnemen. De rechtbank concludeerde dat er vooralsnog zicht was op uitzetting en dat de bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. J.P. Foppe, en er werd hoger beroep open gesteld voor de beslissing inzake schadevergoeding.