ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5368
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- J.J. van Uchelen
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot intrekking voorwaardelijke vergunning tot verblijf
In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 januari 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van A, een Soedanese vreemdeling. A was Nederland binnengekomen op 3 maart 1996 en had op 4 maart 1996 een verzoek ingediend voor toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf. Deze aanvragen werden op 24 juli 1997 afgewezen, maar A kreeg wel een voorwaardelijke vergunning tot verblijf, die later werd ingetrokken op 18 februari 1999. A maakte bezwaar tegen deze intrekking en vroeg de president om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting zou worden opgeschort totdat op het bezwaar was beslist.
De president heeft vastgesteld dat de intrekking van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf niet rechtsgeldig was, omdat deze pas bekend was gemaakt op 5 maart 1999, terwijl A op dat moment al meer dan drie jaar in Nederland verbleef op basis van de voorwaardelijke vergunning. Volgens artikel 13a van de Vreemdelingenwet kan een vreemdeling die gedurende drie achtereenvolgende jaren zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad, aanspraak maken op een vergunning tot verblijf. De president oordeelde dat de intrekking van de vergunning niet kon plaatsvinden, omdat de bekendmaking van de intrekking één dag na het verstrijken van de termijn van drie jaren had plaatsgevonden.
De president heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat A niet kon worden uitgezet totdat op het bezwaar was beslist. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan A, die op f 1420,- werden begroot. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.