ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5365
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 februari 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres, een Indonesische vrouw, die bij haar Nederlandse partner wilde verblijven. Eiseres had op 20 februari 1998 een aanvraag ingediend voor een mvv, maar deze was door de Minister van Buitenlandse Zaken op 27 juli 1998 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank, waarbij zij stelde dat haar partner voldoende middelen van bestaan had, zoals aangetoond door accountantsrapporten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 januari 2000, waarbij zowel eiseres als haar referent aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten.
De rechtbank heeft overwogen dat de Minister terecht had gesteld dat niet was aangetoond dat de referent duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikte. De overgelegde financiële gegevens waren niet afkomstig uit objectieve bronnen en de referent had verzuimd om aanvullende informatie, zoals belastingaangiftes, te overleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de netto-winst van de referent niet voldeed aan het bestaansminimum voor een gezin volgens de Algemene Bijstandswet.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake was van een inbreuk op het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Staat zwaarder wogen dan die van eiseres, aangezien er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Indonesië voort te zetten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er stond geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.