ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5365

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/3743
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 februari 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres, een Indonesische vrouw, die bij haar Nederlandse partner wilde verblijven. Eiseres had op 20 februari 1998 een aanvraag ingediend voor een mvv, maar deze was door de Minister van Buitenlandse Zaken op 27 juli 1998 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank, waarbij zij stelde dat haar partner voldoende middelen van bestaan had, zoals aangetoond door accountantsrapporten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 januari 2000, waarbij zowel eiseres als haar referent aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten.

De rechtbank heeft overwogen dat de Minister terecht had gesteld dat niet was aangetoond dat de referent duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikte. De overgelegde financiële gegevens waren niet afkomstig uit objectieve bronnen en de referent had verzuimd om aanvullende informatie, zoals belastingaangiftes, te overleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de netto-winst van de referent niet voldeed aan het bestaansminimum voor een gezin volgens de Algemene Bijstandswet.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake was van een inbreuk op het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Staat zwaarder wogen dan die van eiseres, aangezien er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Indonesië voort te zetten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er stond geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 99/3743 S1813 Z VR
uitspraak: 16 februari 2000
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1955,
verblijvende te Indonesië,
van Indonesische nationaliteit,
IND dossiernummer 9803.09.8070,
eiseres,
gemachtigde mr K.J. Meijer, advocaat te St. Annaparochie,
tegen: De Minister van Buitenlandse Zaken
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde mr J. Visser, advocaat te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 20 februari 1998 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) ingediend, met als doel verblijf bij Nederlandse partner B (hierna: referent). Bij beschikking van 27 juli 1998
heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 augustus 1998 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 24 maart 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 21 april 1999 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 januari 2000. Ter zitting is verschenen referent, bijgestaan door mr. Meijer.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Aan de onderliggende aanvraag is ten grondslag gelegd dat eiseres in aanmerking komt voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel:
"verblijf bij Nederlandse partner B.
2.3 In het beroepschrift wordt aangevoerd dat uit de overgelegde
accountantsrapporten blijkt dat referent voldoende middelen van bestaan heeft. Aangenomen mag worden dat de gegevens in deze rapporten juist zijn, nu de accountant daarmee accoord is gegaan. Niet valt in te zien waarom verweerder
geen genoegen neemt met de accountantsrapporten maar wel met belastinggegevens, aangezien ook deze van referent zelf afkomstig zijn.
2.4 Verweerder heeft in de bestreden beschikking overwogen dat niet vaststaat dat referent duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Referent heeft nagelaten de stukken toe te zenden zoals door verweerder verzocht. De
door eiser overgelegde stukken, waaronder een winst- en verliesrekening, zijn niet uit objective bron afkomstig, maar slechts gebaseerd op gegevens die door referent zelf zijn verstrekt.
2.5 Op grond van het bepaalde in artikel 33d van de Vreemdelingenwet (Vw) worden beschikkingen omtrent de afgifte van visa of machtigingen tot voorlopig verblijf, gegeven krachtens het Souverein Besluit van 12 december 1813 (Stcrt.
1814,4) voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijk gesteld met beschikkingen aangaande de toelating, gegeven op grond van deze wet.
2.6 De verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf kan, evenals een vergunning tot verblijf, aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder volgt, voor wat betreft de afgifte van
machtigingen tot voorlopig verblijf, het beleid van de Staatssecretaris van Justitie ten aanzien van de afgifte van vergunningen tot verblijf.
2.7 Deze voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor
verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.8 Volgens het ter zake gevoerde beleid komt de partner van een Nederlander of een vreemdeling aan wie verblijf is toegestaan op grond van de artikelen 9 of 10 Vw of een vreemdeling die behoort tot één van de in art. 94
Vreemdelingenbesluit (Vb) genoemde categorieën van verblijfsgerechtigden, in aanmerking voor een vergunning tot verblijf indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Ingevolge Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 B1/3.2.3 dient degene bij wie toelating als gezinslid wordt beoogd, duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan.
Onder voldoende middelen wordt verstaan een netto-inkomen, dat ten minste gelijk is aan het bestaansminimum voor een gezin in de zin van de Algemene bijstandswet.
Middelen van bestaan worden als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog tenminste één jaar beschikbaar zijn.
Als inkomen geldt, onder meer, een inkomen uit arbeid in loondienst of een inkomen uit arbeid als zelfstandige. Voor zelfstandigen geldt dat de duurzaamheid van de middelen kan blijken uit een balans, een winst- en verliesrekening
en uit maandelijkse opgaven van bedrijfsresultaten.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat referent duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt.
Referent, werkzaam als zelfstandige, heeft ter onderbouwing van onderhavige aanvraag onder meer de balans per 31 decmeber 1997 en de winst- en verliesrekening over het jaar 1997, alsmede een balans per 30 juni 1998 en een winst- en
verliesrekening over de periode 30 juni 1997 tot 30 juni 1998 overgelegd, afkomstig van een administratiekantoor. Het betreft hier gegevens niet afkomstig uit een objectieve bron. Verweerder heeft in de bezwaarfase uitdrukkelijk
verzocht om toezending van de belastingaangiftes over 1996 en 1997 en van het IB-60 formulier over 1998. Referent heeft voldoende gelegenheid gehad genoemde stukken over te leggen. Referent heeft dit evenwel, zonder
daarvoor enige verklaring te geven, nagelaten. Verweerder heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt gesteld dat deze aanvullende informatie overgelegd dient te worden.
Uit de overgelegde stukken blijkt ook niet dat sprake is van een netto-inkomen, dat ten minste gelijk is aan het minimum voor een gezin in de zin van de Algemene Bijstandswet. Immers in de winst- en verliesrekening over geheel 1997
staat als netto-winst vóór belastingen een bedrag van f 2.217,-- vermeld en in de winst- en verliesrekening over 30 juni 1997 tot 30 juni 1998 staat een bedrag van f 2.287,-- vermeld als netto-winst vóór belastingen, terwijl
referent heeft gesteld dat zijn inkomen bestaat in winst uit onderneming.
In beroep heeft eiser een niet-officiële, niet-ondertekende kopie van de belastingaangifte over 1998 overgelegd. Nog afgezien van de vraag of uit dit stuk kan worden opgemaakt of aan het middelenvereiste is voldaan -niet blijkt
immers hoe de post "winst uit onderneming" is opgebouwd-, uiterlijk in bezwaar had moeten worden aangetoond dat referent duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt.
Nu referent niet aan het middelenvereiste voldoet komt eiseres niet in aanmerking voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel:
verblijf bij Nederlandse partner B.
2.10 Niet gebleken is van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan niettemin verblijf aan eiseres moet worden toegestaan.
2.11 Met betrekking tot artikel 8 EVRM wordt als volgt overwogen.
Niet in geschil is dat tussen eiseres en referent ten tijde van het bestreden besluit sprake was van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
Van inmenging in dit familie- en gezinsleven is geen sprake nu het besluit van verweerder er niet toe strekt aan eiseres een verblijfstitel te ontnemen die haar tot het uitoefenen van het familie- en gezinsleven hier te lande in
staat stelde.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of uit het recht op respect voor het familie-en gezinsleven voor verweerder de positieve verplichting voortvloeit aan eiseres verblijf hier te lande toe te staan.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dient bij de beantwoording van de vraag of voor verweerder uit artikel 8 EVRM een verplichting voortvloeit om aan een vreemdeling verblijf toe te staan, een
redelijke afweging dient plaats te vinden tussen de belangen van het individu en die van de gemeenschap in zijn geheel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het door de overheid te behartigen algemeen belang heeft kunnen
stellen boven het belang van eiseres. De rechtbank acht hierbij van belang dat sprake is van een aanvraag om eerste toelating, dat niet is aangetoond dat referent aan het middelenvereiste voldoet, dat er geen sprake is van een
objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven buiten Nederland, te weten in Indonesië, uit te oefenen en dat het familie- en gezinsleven ook kan worden voortgezet op de wijze zoals dat thans bestaat, terwijl eiseres in
Indonesië verblijft. Ook verder is niet gebleken van zodanige individuele feiten en omstandigheden die tot de conclusie zouden moeten leiden dat het belang van eiseres zwaarder weegt dan het belang van de Staat.
2.12 Gelet op bovenstaande is het beroep ongegrond.
2.13 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. BESLISSING
De rechtbank :
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Smeele en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2000 in tegenwoordigheid van mr. G.M.T.M. Sips als griffier.
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).
Afschrift verzonden: 16 februari 2000