ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5359
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van staandehouding en bewaring van vreemdeling in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen
In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de staandehouding en bewaring van een vreemdeling, A, geboren in 1967 in Punjab, India, die zich op dat moment in het Huis van Bewaring te Ter Apel bevond. De vreemdeling betwistte de rechtmatigheid van zijn staandehouding, stellende dat er geen identificatieplicht bestond op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) en dat er geen werkgever/werknemer-relatie was. Hij verwees naar eerdere uitspraken van de rechtbank te 's-Gravenhage die zijn standpunt ondersteunden. De rechtbank oordeelde echter dat de controle op de WAV rechtmatig was, aangezien deze was uitgevoerd in samenwerking met de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst. De rechtbank concludeerde dat er voldoende reden was om aan te nemen dat de vreemdeling arbeid verrichtte, wat de toepassing van de WAV rechtvaardigde.
De vreemdeling voerde ook aan dat zijn bewaring disproportioneel was en dat hij bereid was een borgsom te deponeren om zijn medewerking aan de uitzetting te waarborgen. De Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. A.H. Straatman, betwistte deze claims en stelde dat de bewaring rechtmatig was, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat de vreemdeling aanvankelijk onjuiste personalia had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet kon worden gevolgd in zijn stelling dat de bewaring onrechtmatig was, en dat er een gerechtvaardigde vrees bestond dat hij zich aan de uitzetting zou onttrekken.
De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 25 februari 2000, en er staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.