ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5359

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/1746
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van staandehouding en bewaring van vreemdeling in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de staandehouding en bewaring van een vreemdeling, A, geboren in 1967 in Punjab, India, die zich op dat moment in het Huis van Bewaring te Ter Apel bevond. De vreemdeling betwistte de rechtmatigheid van zijn staandehouding, stellende dat er geen identificatieplicht bestond op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) en dat er geen werkgever/werknemer-relatie was. Hij verwees naar eerdere uitspraken van de rechtbank te 's-Gravenhage die zijn standpunt ondersteunden. De rechtbank oordeelde echter dat de controle op de WAV rechtmatig was, aangezien deze was uitgevoerd in samenwerking met de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst. De rechtbank concludeerde dat er voldoende reden was om aan te nemen dat de vreemdeling arbeid verrichtte, wat de toepassing van de WAV rechtvaardigde.

De vreemdeling voerde ook aan dat zijn bewaring disproportioneel was en dat hij bereid was een borgsom te deponeren om zijn medewerking aan de uitzetting te waarborgen. De Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. A.H. Straatman, betwistte deze claims en stelde dat de bewaring rechtmatig was, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat de vreemdeling aanvankelijk onjuiste personalia had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet kon worden gevolgd in zijn stelling dat de bewaring onrechtmatig was, en dat er een gerechtvaardigde vrees bestond dat hij zich aan de uitzetting zou onttrekken.

De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 25 februari 2000, en er staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/1746 VRWET Z CM
uitspraak: 25 februari 2000
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1967 te Punjab,
nationaliteit Indiase,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel.
Namens de vreemdeling heeft mr. P.C. Smit, advocaat te Utrecht, op 14 februari 2000 beroep ingesteld tegen de bewaring, bevolen op 20 januari 2000, en verzocht om schadevergoeding.
De vreemdeling is, bijgestaan door mr. Smit, op 22 februari 2000 ter zitting gehoord. Ter zitting was een tolk aanwezig.
Namens de vreemdeling is aangevoerd dat zijn staandehouding onrechtmatig was. Allereerst bestaat er geen identificatieplicht op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV). Hij verwijst hiertoe naar uitspraken van 21 januari 2000
van de rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Zwolle. Bovendien ziet de WAV alleen op situaties waarin sprake is van een werkgever/werknemer-relatie. Uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt evenwel niet dat er
sprake was van een werkgever, nog afgezien van het feit dat marktkooplui vaak zelfstandigen zijn.
Verder mag een controle op grond van de WAV alleen plaatsvinden indien er een redelijk vermoeden bestaat dat in het desbetreffende bedrijf de WAV wordt overtreden. De vreemdeling heeft in dit verband een uitspraak van 24 februari
1999 van de rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam, (Awb 99/985) overgelegd. In casu is van een dergelijk vermoeden niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de werkgever is vervolgd omdat er geen
tewerkstellingsvergunning was. De vreemdeling stelt zich dan ook op het standpunt dat er sprake is van schending van het verbod op détournement de pouvoir.
De vreemdeling heeft subsidiair aangevoerd dat de bewaring disproportioneel is en dat volstaan had kunnen worden met een lichter middel om de last tot uitzetting te effectueren. Hij is ziek en wil graag terugkeren naar India. In
afwachting van zijn uitzetting wil hij bij zijn broer verblijven. Als bewijs dat hij wil meewerken aan zijn uitzetting, is hij bereid een borgsom te deponeren op een rekening van verweerder.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is mr. A.H. Straatman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle, verschenen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht de bewaring niet op te heffen en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. Niet valt in te zien waarom de staandehouding onrechtmatig zou zijn. In tegenstelling tot de uitspraak waar de
vreemdeling een beroep op doet, was de Arbeidsinspectie in het onderhavige geval wel aanwezig bij de controle op de WAV. De vreemdeling heeft in eerste instantie onjuiste personalia opgegeven zodat hij terecht in bewaring is
gesteld. De bewaring is dan ook rechtmatig. De uitzetting van de vreemdeling zal op korte termijn geëffectueerd kunnen
worden. De Indiase autoriteiten hebben medegedeeld dat zij een laissez-passer zullen afgeven zodra een vliegreis voor de vreemdeling is geboekt.
R E C H T S O V E R W E G I N G E N
Het bevel tot bewaring van 20 januari 2000 is gegeven nu de uitzetting van de vreemdeling is gelast en omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, zoals nader in het bevel aangegeven (artikel 26, eerste lid,
aanhef en onder a, Vw).
De rechtbank volgt de vreemdeling niet in zijn stelling dat zijn staandehouding onrechtmatig was. Hiervoor is het volgende redengevend.
Uit het proces-verbaal van staandehouding van 20 januari 2000 blijkt dat de controle op grond van de WAV heeft plaatsgevonden in samenwerking met de Belastingdienst en de Arbeidsinspectie. Hieruit volgt dat er sprake is geweest van
een doelgerichte actie op grond van de WAV. Het enkele feit dat uit het proces-verbaal niet blijkt wat de reden was voor deze controle, respectievelijk of er een redelijk vermoeden bestond dat de WAV werd overtreden en of de
werkgever na de controle al dan niet is vervolgd op grond van deze wet, kan niet afdoen aan de rechtmatigheid van de controle. Van schending van het verbod op détournement de pouvoir is geen sprake. De vreemdeling kan niet worden
gevolgd in zijn stelling dat de WAV op hem niet van toepassing was omdat geen sprake was van een werkgever/werknemer-relatie. Uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat de vreemdeling werkend is aangetroffen. Op basis daarvan mocht in
redelijkheid worden aangenomen dat de vreemdeling arbeid in de zin van de WAV verrichtte. Gesteld noch gebleken is dat de vreemdeling uit andere hoofde dan om arbeid te verrichten aanwezig was bij de marktkraam waar hij werd
aangetroffen. Overigens brengt het enkele feit dat een persoon een zelfstandige zegt te zijn niet mee dat de WAV niet op deze persoon van toepassing zou zijn. Tot slot kan de vreemdeling niet worden gevolgd in zijn stelling dat er
geen identificatieplicht bestaat op grond van de WAV. De rechtbank wijst in dit verband naar de uitspraak van heden van de Rechtseenheidskamer en de daarin gegeven motivering op dit punt.
Mede gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat de procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming met de wettelijke vereisten zijn. De bewaring is derhalve niet op die grond
onrechtmatig.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
De vrees is gerechtvaardigd dat de vreemdeling, wiens identiteit niet vaststaat en die geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande heeft, indien in vrijheid gesteld, zich aan de reeds gelaste uitzetting zal onttrekken. De
rechtbank laat daarbij wegen dat de vreemdeling reeds geruime tijd illegaal in Nederland verblijft, zich nimmer bij de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld en in eerste instantie valse personalia heeft opgegeven. Zijn aanbod om ƒ
5000,- als borg te deponeren als garantie dat hij zou meewerken aan zijn uitzetting heeft hij ter zitting impliciet ingetrokken door zijn mededeling dat hij (op dit moment) niet wil terugkeren naar India. Er had kan ook niet
volstaan kunnen worden met een lichter middel om de effectuering van de last tot uitzetting te kunnen garanderen.
Verweerder werkt met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdeling. Bovendien is er zicht op uitzetting op korte termijn gelet op de toezegging van de Indiaase autoriteiten dat een laissez-passer zal worden
afgegeven zodra een vliegreis voor de vreemdeling is geboekt.
Dit brengt mee dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet noch bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. L.M. Rijksen, in tegenwoordigheid van mr. A.S.W. Kroon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2000.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak hoger beroep
instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in artikel 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle.
Afschrift verzonden: 28 februari 2000