ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5358
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting
In deze zaak heeft verzoekster, een Somalische vrouw, op 27 maart 1999 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. De aanvraag werd op 25 november 1999 afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie, die op grond van artikel 15b van de Vreemdelingenwet oordeelde dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard waren om een verblijfsvergunning te verlenen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het bezwaar was beslist. De president van de rechtbank heeft de zaak op 18 februari 2000 behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L.M.I.A. Bregonje, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.R. Plug.
De president heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de beslissing tot uitzetting samenhangt met de afwijzing van de asielaanvraag. Hij heeft de relevante wetgeving, waaronder artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, in acht genomen en beoordeeld of er sprake was van onverwijlde spoed. De president heeft vastgesteld dat verzoekster eerder in Duitsland verbleef en dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek. Verzoekster heeft echter aangevoerd dat haar aanvraag door de verweerder aan zich getrokken had moeten worden, gezien het feit dat vier van haar kinderen al in Nederland verblijven en er een aanzienlijk tijdsverloop was tussen de aanvraag en de afwijzing.
De president heeft geconcludeerd dat de verweerder in redelijkheid niet van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag had kunnen afzien, gezien het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak. Daarom heeft hij het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de uitzetting van verzoekster achterwege moet blijven totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die in totaal ƒ 1420,- bedragen, en is de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon voor de vergoeding van het griffierecht van ƒ 50,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H. van Benthem en openbaar uitgesproken op 23 februari 2000.