De vraag is aan de orde of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eisers, gelet op deze informatie, niet in aanmerking kwamen voor een vergunning tot verblijf zonder beperkingen.
Paragraaf B7/13.7 Vc is niet duidelijk waar het gaat om de vraag tot welk moment of wanneer nog een vergunning tot verblijf zonder beperkingen geweigerd kan worden aan een alleenstaande minderjarige asielzoeker. In deze paragraaf
wordt eerst melding gemaakt van informatie die beschikbaar komt "gedurende deze periode van in totaal drie jaar". Vervolgens staat vermeld "Indien na afloop van de periode van drie jaar de hierbedoelde informatie nog niet
beschikbaar is, zal aan betrokkene om humanitaire redenen een vergunning tot verblijf zonder beperking worden verleend." Uit laatstgenoemde zin zou afgeleid kunnen worden dat een vergunning tot verblijf zonder beperkingen geweigerd
zou kunnen worden indien binnen de periode van drie jaar informatie beschikbaar komt over beschikbare adequate opvang, ook indien deze informatie niet binnen die periode heeft geleid tot intrekking of niet-verlenging.
De rechtbank is echter van oordeel dat, zolang de
Vreemdelingencirculaire hier niet meer duidelijkheid over verschaft, een redelijke uitleg van het AMA-beleid meebrengt dat verweerder gedurende voornoemde drie jaar onderzoek doet naar de vraag of sprake is van adequate opvang en
niet -zoals betoogd door verweerder- eerst nadat deze periode is verstreken. De redelijke uitleg van het beleid brengt tevens mee dat als binnen drie jaar informatie beschikbaar komt waaruit blijkt dat er adequate opvang is in het
land van herkomst, de vergunning tot verblijf voor AMA binnen deze periode niet wordt verlengd of wordt ingetrokken en dat niet eerst na het verstrijken van de geldigheidsduur van het derde jaar van de vergunning tot verblijf voor
AMA wordt medegedeeld dat geen vergunning tot verblijf zonder beperkingen zal worden verleend. Dit geldt te meer in die gevallen, zoals de onderhavige, waarin al (zeer) spoedig duidelijk wordt dat er adequate opvang is in het land
van herkomst of de vreemdeling niet langer voldoet aan de beperking waaronder de vergunning tot verblijf is verleend.
De vergunning tot verblijf voor AMA van eisers is niet binnen de periode van drie jaar ingetrokken. Op grond van artikel 3:40 Awb treedt een besluit pas in werking bij de bekendmaking van het besluit. De primaire beschikking waarmee
verweerder de vergunning tot verblijf heeft willen intrekken, en die in de bestreden beschikking is gehandhaafd, dateert van 6 maart 1998 maar is eerst in werking getreden met de uitreiking daarvan, derhalve op 24 maart 1998. Op die
datum waren eisers reeds meer dan drie jaar in het bezit van een vergunning tot verblijf voor AMA en had hen, gelet op voornoemde (redelijke) uitleg van paragraaf B7/13.7 het voorgaande, geen vergunning tot verblijf zonder
beperkingen mogen worden onthouden.
Dat verweerder de vergunning tot verblijf voor AMA niet eerder heeft ingetrokken, hoewel dat wel mogelijk was, komt voor rekening en risico van verweerder. Immers, reeds vanaf het moment dat de moeder van eisers in Nederland
verbleef, had de vergunning tot verblijf van eisers
ingetrokken kunnen worden. Vanaf dat moment waren zij geen alleenstaande minderjarige asielzoekers meer en voldeden zij daarmee niet langer aan de beperking waaronder de door hen verleende vergunning tot verblijf was verleend. Niet
valt in te zien waarom zij niet, net als hun moeder, in het bezit gesteld hadden kunnen worden van een vvtv. Toetsing aan het gezinsherenigingsbeleid was derhalve niet nodig, zoals wel is betoogd in het verweerschrift.