ECLI:NL:RBSGR:1999:AA7438
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- M.J. van den Bergh
- Rechtspraak.nl
Uitzetting van Afghaanse vreemdelingen en de toepassing van de Dublin Overeenkomst
In deze zaak hebben verzoekers A en B, beiden van Afghaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling in Nederland. Deze aanvraag werd op 11 juni 1999 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen, met de mededeling dat een ander land, België, verantwoordelijk was voor de behandeling van hun asielverzoeken op basis van de Dublin Overeenkomst. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroegen de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening, zodat hun uitzetting niet zou plaatsvinden totdat op hun bezwaarschriften was beslist. De president heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de behandeling van de asielverzoeken door België terecht was, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de Staatssecretaris zouden verplichten om de behandeling van de aanvragen aan Nederland te trekken. De president oordeelde dat de medische situatie van verzoekster geen reden was om van het beleid af te wijken, aangezien de medische zorg in België op hetzelfde niveau is als in Nederland. Uiteindelijk verklaarde de president het bezwaar ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan op 15 december 1999.