5. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat, anders dan in de beschikking van 18 juni 1996 is gesteld, thans, gelet op de brief van de gemachtigde van eiser van 26 april 1994, ervan wordt uitgegaan dat
eiser een aanvraag om voortgezet verblijf heeft willen indienen, maar dat deze mogelijkheid hem is onthouden. Eiser is op 1 juli 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden en had op dat moment legaal verblijf van 18
maart 1992 tot 10 maart 1994. Ingevolge hoofdstuk A4/4.3.2.2. Vc 1994 heeft verweerder op grond van de glijdende schaal voortgezet verblijf op terechte gronden geweigerd. Eiser heeft niet op 29 april 1993 de hoedanigheid verkregen
van een vreemdeling die het toegestaan was voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven op grond van artikel 10 lid 2 Vw (oud) en evenmin de bij die hoedanigheid behorende bescherming tegen verblijfsbeëindiging. Dat is niet
anders, indien het op 29 april 1992 gesloten consulaire huwelijk -niettegenstaande het op 2 juli 1996 voor de ambtenaar van de burgerlijke stand gesloten huwelijk- thans met terugwerkende kracht als rechtsgeldig is aangemerkt.
Ingevolge artikel 47 aanhef en onder a Vb (oud) was het -voor zover hier relevant- slechts de feitelijk tot het gezin behorende echtgenoot van een Nederlandse toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven, indien hij
een jaar als zodanig toelating heeft gehad. Eiser heeft nimmer op grond van zijn consulaire huwelijk toelating gehad. Hij verbleef immers sinds 29 april 1993, zijnde een jaar na zijn consulaire huwelijk, niet als echtgenoot in
Nederland maar als partner. De omstandigheid dat het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de beperking waaronder eiser op 18 maart 1992 verblijf is toegestaan, gelet op de stand van de toenmalige jurisprudentie, geen enkele kans van
slagen zou hebben gehad, maakt dat niet anders. Weliswaar kan eiser worden toegegeven dat hem zulks niet is toe te rekenen, doch deze constatering is niet van doorslaggevend belang.
Voorts is van belang dat ingevolge het terzake gevoerde toelatingsbeleid aan consulaire huwelijken, in overeenstemming met de toenmalige jurisprudentie en literatuur, er het gevolg is verbonden dat de betreffende vreemdeling in
aanmerking kan komen voor toelating als huwelijkspartner.
Dit beleid is altijd als redelijk en juist aanvaard, en is ook consequent toegepast. Bovendien heeft Nederland tegenover vreemde staten steeds het standpunt gehuldigd dat in Nederland geen consulaire huwelijken mogen worden
voltrokken indien beide partijen of een van hen Nederlander zijn/ is. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 13 december 1996 over de familierechtelijke gevolgen van het consulaire huwelijk, volgt niet dat met terugwerkende kracht
vreemdelingrechtelijke wijzigingen tot stand dienen te worden gebracht. Dit verhoudt zich immers niet met het beginsel van rechtszekerheid dat verblijfsrechten niet van rechtswege mogen ontstaan of vervallen, welke beginsel een der
grondslagen vormt van de nieuwe Vreemdelingenwet en heeft geleid tot afschaffing van artikel 47 Vb. Gelet op het vorenstaande is eiser nimmer als echtgenoot toegelaten en is de in artikel 10 lid 2 Vw bedoelde hoedanigheid niet van
rechtswege tot stand gekomen, terwijl er evenmin sprake van is dat hij op grond van het vertrouwensbeginsel of een der overige beginselen van behoorlijk bestuur behoort te worden behandeld als ware hij in het bezit
van die hoedanigheid en de daaraan verbonden bescherming tegen verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring. Daarbij komt dat de stelling dat eiser behoort te worden behandeld als ware hij verblijfsgerechtigde in
de zin van artikel 10 lid 2 Vw, in wezen neerkomt op een verzoek om terug te komen op de verlening (in 1992) en de verlenging van de geldigheidsduur (in 1993 en 1994) van een vergunning tot verblijf in het kader van het
partnerbeleid. Naar vaste jurisprudentie dient een weigering terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit te worden geëerbiedigd. Het fundamentele recht van de rechtszekerheid gebiedt dat een vaststaand besluit -zoals in
dit geval het besluit tot verlening van (voortgezette) toelating als partner en niet als huwelijkspartner- niet snel op grond van jurisprudentiële ontwikkelingen van zijn formele rechtskracht mag worden ontdaan. Dit is blijkens de
Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 december 1997 (JB 1998/40), niet anders indien in de inmiddels gevormde jurisprudentie wordt gewezen op mogelijke schending van fundamentele rechten, waarvan hier overigens geen sprake is. Rest
de vraag of eiser op terechte gronden ongewenst is verklaard ex artikel 21 Vw. Hierbij dienen de persoonlijke belangen van eiser zorgvuldig te worden afgewogen tegen het algemeen belang dat uit het oogpunt van openbare orde met de
ongewenstverklaring is gediend. Uitgangspunt is dat de veroordeling tot een straf die boven de in de glijdende schaal aangegeven beleidsnorm uitstijgt, steeds tot ongewenstverklaring zal leiden. Op grond van de glijdende schaal is
bij een legaal verblijf van minder dan drie jaar een veroordeling van meer dan 9 maanden voldoende om voortgezet verblijf te weigeren. Aangezien eiser minder dan drie jaar legaal verblijf in Nederland heeft gehad en veroordeeld is
tot een gevangenisstraf van meer dan 9 maanden, namelijk tot 28 maanden, is eiser op juiste gronden tot ongewenst vreemdeling verklaard.
Gelet op het strafrechtelijke verleden en aard en ernst van het misdrijf kan worden gesteld dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Gelet op het bovenstaande dient het persoonlijk belang van eiser om legaal in Nederland te
verblijven, te wijken voor het algemeen belang dat uit het oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend. De weigering eiser (voortgezet) verblijf hier te lande toe te staan betekent geen schending van artikel 8
EVRM. Gelet op het feit dat eiser tevens ongewenst is verklaard, wordt hem de mogelijkheid ontnomen om zijn gezin voor korte tijd in Nederland te bezoeken en vormt derhalve een inmenging in het gezinsleven van eiser en zijn gezin.
Om te beoordelen of een dergelijke inmenging op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is, dient verweerder een redelijke afweging te maken tussen de belangen van het individu en die van de gemeenschap in zijn
geheel. Afweging van die belangen leidt in dit geval tot het oordeel dat aan het algemeen belang meer gewicht moet worden toegekend. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. Het staat de echtgenote van eiser en zijn kinderen
vrij eiser al dan niet naar Egypte te volgen. De echtgenote en de minderjarige kinderen hebben immers de Nederlandse nationaliteit en hebben geen van eiser afhankelijk verblijfsrecht. Anders dan eiser stelt, vormt de Islamitische
familiewet, gelet op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 18 maart 1998, geen juridisch beletsel om het gezinsleven in Egypte uit te oefenen, ook niet nu de echtgenote van eiser geen moslim is.
Hoewel discriminatie in een voorkomend geval niet helemaal valt uit te sluiten, kan eiser, indien hij meent dat zijn echtgenote en kinderen worden gediscrimineerd, daartegen de bescherming van de Egyptische overheid inroepen.
Gesteld noch gebleken is dat de Egyptische overheid deze bescherming niet wil of kan geven. Met betrekking tot de medische situatie van zijn dochter merkt verweerder op dat uit informatie van het Bundesambt für die Anerkennung audl
ndische Flüchtlinge van december 1997 is gebleken dat de Egyptische gezondheidszorg in vergelijking met de rest van Afrika zeer goed ontwikkeld is. Er bestaan wel regionale verschillen. Op het
platteland zijn de medische behandelingsmogelijkheden minder aanwezig. Nu eiser afkomstig is uit Caïro en ook zijn familie aldaar woont, valt niet in te zien waarom zijn dochter bij de controle van haar heup geen gebruik kan maken
van Egyptische artsen, die blijkens beschikbare informatie, op een redelijk hoog niveau zijn opgeleid. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het door eiser ter onderbouwing van zijn stelling dat hij
verblijfsgerechtigde is in de zin van artikel 10 lid 2 Vw (oud) en om die reden ten onrechte ongewenst is verklaard gedane beroep op het ACV-advies in de zaak Hernandez faalt. Naar het oordeel van verweerder is in genoemde zaak
sprake van een ambtelijke misslag, nu ook de vreemdeling in die zaak, evenals eiser, slechts als partner tot Nederland was toegelaten en niet als echtgenoot.