ECLI:NL:RBSGR:1999:AA6643

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 mei 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 97/8161
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voor een Srilankaanse vrouw met traumatische ervaringen

In deze zaak gaat het om een Srilankaanse vrouw die sinds 1994 in Nederland verblijft en een aanvraag heeft ingediend voor toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. De vrouw heeft in haar thuisland ernstige traumatische ervaringen ondergaan, waaronder verkrachtingen door Tamil mannen, en vreest voor vervolging vanwege haar etnische achtergrond. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, inclusief het advies van de Geneeskundig Inspecteur en de verklaringen van de vrouw over haar ervaringen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet in aanmerking komt voor vluchtelingenstatus, omdat niet is aangetoond dat zij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging. De rechtbank concludeert echter dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie, dat de aanvraag om een vergunning tot verblijf heeft afgewezen, onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank vernietigt het besluit en beveelt de Staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de traumatische ervaringen van de vrouw. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jº artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr. : AWB 97/8161 VRWET
inzake : A, wonende te B, eiseres,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1963, bezit de Srilankaanse nationaliteit. Zij verblijft sedert 24 oktober 1994 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 25 oktober 1994 heeft zij aanvragen (mede ten
behoeve van haar minderjarige dochter) ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 17 mei 1995 heeft verweerder op deze
aanvragen afwijzend beslist. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd vanwege kennelijke ongegrondheid. Eiseres heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 14 juni 1995. Bij uitspraak van 7
december 1995 heeft de president van deze rechtbank (zittingsplaats Amsterdam) het verzoek om een voorlopige voorziening om uitzetting hangende de bezwaarfase achterwege te laten, toegewezen. Eiseres is op 4 juni 1997 door een
ambtelijke commissie (AC) gehoord. Bij besluit van 26 juni 1997 heeft verweerder, het bezwaar, voorzover gericht tegen de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling, ongegrond verklaard. Aan eiseres is een
vergunning tot verblijf met als doel: "medische behandeling" verleend, geldig van 4 maart 1997 tot 4 maart 1998. Het besluit is bij brief van dezelfde datum aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
2. Bij beroepschrift van 7 juli 1997 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 13 januari 1998 zijn de op de zaak
betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen.
In het verweerschrift van 4 februari 1999 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiseres heeft bij schrijven van 23 februari 1999 de gronden van het beroep nog aangevuld.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 1999.
Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.J. Schoorl, advocaat te Alkmaar. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.P. Heering, advocaat te 's-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. In het kader van de aanvraag van eiseres heeft de Geneeskundig Inspecteur bij het Ministerie van Justitie (thans: Medisch Adviseur bij het Bureau
Vreemdelingenadvisering: hierna MA) op 4 maart 1997 een advies uitgebracht. Hierin staat onder meer dat eiseres blijkens het rapport van een arts van Amnesty International in het land van herkomst een geweldstrauma heeft
doorgemaakt, dat zij nog niet verwerkt heeft. Zij ervaart meerdere, met name psychische klachten, welke verklaard kunnen worden door traumatische ervaringen zoals zij die heeft doorgemaakt.
Een behandeling in een voor haar rustige en veilige omgeving is vooralsnog hier in Nederland noodzakelijk.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling dan wel voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Daartoe heeft zij het
volgende naar voren gebracht. Eiseres heeft problemen ondervonden vanwege het feit dat haar moeder Tamil is en haar vader Singalees. In augustus 1992 heeft eiseres als verpleegster een Tamil
geholpen bij opname in een ziekenhuis. Zij heeft daarbij haar adres aan deze man gegeven. In december 1992 is de echtgenoot van eiseres verdwenen. De echtgenoot was geen Tamil. Eiseres en haar dochter hebben hierna op verschillende
adressen gewoond. In februari 1993 en in juli 1993 is eiseres door, vermoedelijk, Tamil mannen meegenomen en verkracht. Eiseres heeft hiervan geen aangifte bij de politie gedaan omdat de Tamils tegen haar hadden gezegd dat zij in
dat geval haar echtgenoot niet zouden vrijlaten.
De mannen wilden dat eiseres zich bij hen zou aansluiten. In maart 1994 hebben dezelfde mensen eiseres toegezegd dat haar man zou worden vrijgelaten indien zij bij hen bleef. Eiseres heeft hierna ondergedoken gezeten. In mei 1994 en
op 20 september 1994 hebben dezelfde mensen de school van de dochter van eiseres bezocht. De dochter van eiseres weigerde mee te gaan. Eiseres vermoedt dat haar echtgenoot door de Tamils is vermoord. Eiseres heeft in oktober 1994
Sri Lanka verlaten.
In beroep is gesteld dat het bestreden besluit op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hiertoe is het volgende aangevoerd. Eiseres is ter zitting van de AC niet in gelegenheid is gesteld om een klacht in te dienen tegen de
door verweerder ingeschakelde tolk in de Tamil taal. Deze tolk beheerste zowel de Singalese taal als de Nederlandse taal onvoldoende. In dit verband heeft verweerder bij brief van 18 juni 1997 een klachtenformulier aan eiseres doen
toekomen. Gelet hierop had verweerder de behandeling van deze klacht moeten afwachten. Voorts is reeds ter zitting van de AC gesteld dat de commissie zichtbaar vooringenomen was en dat zij -aangezien aan het 'Mosa criterium' wordt
voldaan door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACV) had moeten worden gehoord. Eiseres heeft geen aangifte bij de politie gedaan omdat deze haar niet serieus zou nemen en zij zichzelf in gevaar zou brengen vanwege het feit
dat zij half-Tamil is en haar echtgenoot door een door de autoriteit beschermde Tamil groepering is ontvoerd. Eiseres had weliswaar nog niet te vrezen voor de autoriteiten, maar zij kon ieder moment direct vervolgd worden vanwege
haar contacten met de Tamils dan wel dat de Tamils haar zouden aangeven indien zij ontevreden zouden raken over haar gebrek aan medewerking. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat vrees voor vervolging alleen dan gegrond is als
de vervolging zich reeds gemanifesteerd of geconcretiseerd heeft. Het is niet vreemd dat eiseres de Tamils de Singalese taal heeft horen spreken. De Tamils die in Colombo opereren spreken vloeiend de Tamil taal en men wist dat
eiseres de Tamil taal niet machtig was.
Eiseres stelt voorts dat de beslissing om een vergunning tot verblijf voor medische behandeling te verlenen, onbegrijpelijk is en in strijd is met verweerders beleid. Zowel Amnesty International als de MA hebben geconstateerd dat
eiseres traumatische ervaringen heeft opgedaan in het land van herkomst, welke een politieke dimensie heeft. De aan eiseres verleende vergunning tot verblijf is de facto een vergunning tot verblijf zonder beperkingen aangezien zij
niet aan de voorwaarden voldoet voor een vergunning tot verblijf voor medische behandeling. Voorts voert verweerder een beleid dat, indien de vreemdeling langer dan een half jaar medisch behandeld moet worden, er in beginsel een
vergunning tot verblijf zonder beperkingen wordt verleend. In dit geval heeft de MA zelf geconstateerd dat eiseres nog ten minste een jaar moet worden behandeld. Eiseres heeft een brief van psycholoog/psychotherapeut A. Wessendorp
van 8 juli 1998 overgelegd, waaruit onder meer blijkt dat de behandeling van eiseres minimaal 1,5 jaar kan duren.
Ter zitting is onder meer het volgende aangevoerd. Eiseres is anders dan verweerder van mening dat werkinstructie nr. 173 in casu niet van toepassing is. Met betrekking tot het beroep op het traumatabeleid meent eiseres dat van de
zogeheten Tamil-brief van 7 oktober 1986 en niet de werkinstructie nr. 31 dient te worden uitgegaan. Gelet op de inhoud van
deze brief, betekent de omstandigheid dat het trauma -zoals verweerder heeft betoogd- geen politieke dimensie heeft, niet dat er geen aanspraak bestaat op een vergunning tot verblijf op grond van het traumatabeleid.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating als vluchteling in de zin van het
Vluchtelingenverdrag. Aan het feit dat de echtgenoot van eiseres sedert december 1992 wordt vermist en eiseres in februari 1993 en juli 1993 is verkracht, wordt niet getwijfeld. Een verband tussen de vermissing en de verkrachtingen
is gelet op het tijdsverloop evenwel niet aannemelijk.
Niet valt in te zien dat een militante Tamil beweging onder dwang gebruik wilde maken van de verpleegkundige diensten van eiseres, maar haar niet direct zou benaderen. Dat de mannen die haar bedreigden en verkrachtten dit verband
wel zouden hebben gesuggereerd, doet hieraan niet af. Hierbij is met name van belang dat zij eiseres nimmer hebben geconfronteerd met haar echtgenoot. Dat eiseres geen aangifte heeft gedaan van de vermissing van haar echtgenoot
blijft bevreemding wekken.
Eiseres had tot maart 1993 geen enkele aanleiding om de hulp van de politie niet in te roepen. Niet aannemelijk is dat er van een bijzondere op de persoon van eiseres gerichte belangstelling bestaat van de zijde van de Srilankaanse
autoriteiten. Van belang is dat eiseres zelf ook heeft verklaard dat zij niet vreest voor de autoriteiten. Voorzover eiseres vreest voor vervolging door een politieke regeringsgezinde Tamil beweging is dit niet aannemelijk geworden.
Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres over geen enkele concrete aanwijzing beschikt welke beweging het zou zijn die haar heeft bedreigd en de gemachtigde van eiseres hierover speculeert. In dit verband wekt het bevreemding
dat eiseres de mannen alleen Singalees hoorden praten.
Voorts valt niet in te zien dat een regeringsgezinde Tamil beweging in Colombo of beweging een verpleegkundige als eiseres zou naderen.
Regeringsgezinde bewegingen als de EPRLF en de PLOTE kunnen immers zonder problemen in Colombo voor medische behandelingen bij de reguliere ziekenhuizen en hulpverlening terecht. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen dat de
verkrachtingen van eiseres een politieke achtergrond hebben. Veeleer is aannemelijk dat eiseres het slachtoffer is geworden van een criminele organisatie. Hiertegen had zij bescherming kunnen inroepen van de Srilankaanse
autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten haar geen bescherming wilden of konden bieden. Daarbij is in aanmerking genomen dat haar besluit om de door haar ondergane verkrachtingen niet aan te geven niet is ingegeven door
angst voor de autoriteiten. Eiseres komt evenmin in aanmerking voor een vergunning tot verblijf. De verklaringen van eiseres zijn niet van dien aard dat aannemelijk is dat van haar als gevolg van traumatische ervaringen in
redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst. Daarbij is van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat de verkrachtingen van eiseres een politieke achtergrond hebben, terwijl eiseres geen vrees
heeft voor de Srilankaanse autoriteiten en niet is in te zien dat zij niet de bescherming heeft ingeroepen. Nu eiseres in het bezit is gesteld van een vergunning tot verblijf voor medische behandeling, is er thans geen sprake van
schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In het verweerschrift is nog gesteld dat een vergunning tot verblijf zonder beperkingen (ingevolge TBV 1998/20) wordt verleend indien eiseres een medische behandeling krijgt die blijvend aan Nederland gebonden is.
Dit is niet het geval bij eiseres. Voorzover eiseres een beroep doet op het traumatabeleid, is niet aannemelijk geworden dat de verkrachting van eiseres vanuit een politieke achtergrond zou kunnen worden verklaard.
Eiseres behoefde niet door de ACV te worden gehoord aangezien zij niet op
zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging. Voorzover de tolk bij de AC problemen heeft gehad met het vertalen, zijn die problemen niet van dien aard geweest dat eiseres en de AC
niet met elkaar konden communiceren. Dit blijkt uit het feit dat eiseres op de gestelde vragen steeds een antwoord heeft kunnen geven. Voorts heeft eiseres geen inhoudelijke correcties en aanvullingen gemaakt op het verslag van de
AC die wezenlijk verschillen van het verslag. Eiseres is zorgvuldig door de AC gehoord.
Ter zitting is onder meer gesteld dat het traumatabeleid zoals neergelegd in werkinstructie nr. 31 een nadere invulling is van het beleid in eerdergenoemde Tamil-brief. Voorts is in verband met de uitleg van deze brief verwezen naar
een uitspraak van de Hoge Raad, NJ 93/762.
Verweerders gemachtigde heeft de verhouding tussen de Tamil-brief en werkinstructie nr. 31 niet kunnen aangeven. Verweerder meent dat er sprake is van een contra-indicatie zoals genoemd in werkinstructie 31, nu eiseres niet meteen
na de gebeurtenis uit het land van herkomst is vertrokken.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ingevolge artikel l(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 15 Vw kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die afkomstig
zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging), nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
6. Ingevolge artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende
redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen.
Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc).
7. Voorop wordt gesteld dat de situatie in Sri Lanka weliswaar zorgwekkend is, maar niet zodanig dat asielzoekers behorende tot de Tamil bevolkingsgroep afkomstig uit Sri Lanka in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen
worden aangemerkt. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraken van de REK van 13 maart 1997 (AWB 96/10478 en AWB 96/11364). De individuele situatie van eiseres, bezien in het licht van de algemene situatie in het land van
herkomst, is daarom beslissend.
8. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiseres aangevoerde persoonlijke feiten en omstandigheden, bezien in het licht van hetgeen over de algehele situatie in Sri Lanka bekend is, onvoldoende om de conclusie te
rechtvaardigen dat zij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in de zin van artikel 15 Vreemdelingenwet. Hiertoe wordt overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres in de negatieve belangstelling van de
Srilankaanse autoriteiten staat. Eiseres is nimmer lid geweest van een politieke partij of beweging. Voorts is van belang dat zij zelf heeft verklaard niet te vrezen van de zijde van de autoriteiten. Evenmin is aannemelijk geworden
dat zij van de zijde van de Tamil beweging heeft te vrezen. Voorzover moet worden aangenomen dat de echtgenoot van eiseres door Tamil-leden is ontvoerd en dat er een verband is tussen de ontvoering van haar echtgenoot en de
verkrachtingen van eiseres door Tamil leden, is niet gebleken dat zij hiervan aangifte heeft gedaan bij de autoriteiten en dat deze geen bescherming hiertegen wilden dan wel konden bieden. Voorts is de verkrachting van eiseres niet
terug te voeren op één van de gronden als genoemd in het Verdrag. Ten slotte kan niet worden voorbijgegaan aan de omstandigheid dat eiseres na
20 september 1994 tot haar vertrek uit Sri Lanka (in oktober 1994) geen problemen meer van de zijde van de Tamils heeft ondervonden. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld
dat eiseres geen vluchteling is en dat eiseres bij terugkeer niet zal worden onderworpen aan een behandeling die strijd zou kunnen opleveren met artikel 3 EVRM. Nu eiseres, gelet op het hiervooroverwogene, niet tot op zekere hoogte
aannemelijk heeft gemaakt te vrezen hebben voor vervolging, bestond er voor verweerder geen wettelijke verplichting eiseres door de ACV te doen horen.
9. Vervolgens is aan de orde de vraag of eiseres op grond van overige klemmende redenen van humanitaire aard verblijf hier te lande zou moeten worden toegestaan. Eiseres meent dat zij in aanmerking komt voor een vergunning tot
verblijf zonder beperkingen. Hiertoe heeft zij onder meer een beroep gedaan op het zogeheten traumatabeleid.
10. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat "de verklaringen van betrokkene niet van dien aard zijn dat aannemelijk is dat van haar als gevolg van traumatisch ervaringen in redelijkheid niet
kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst. Daarbij is van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat de verkrachtingen van eiseres een politieke achtergrond hebben, terwijl eiseres geen vrees heeft voor de
Srilankaanse autoriteiten en niet is in te zien dat zij niet de bescherming heeft ingeroepen". De rechtbank leidt uit deze overweging af dat verweerder kennelijk aansluiting heeft gezocht bij hetgeen in werkinstructie nr. 31 staat.
Hierin staat het volgende: "Het traumatabeleid betreft gevallen waarin de persoonlijke beleving van bepaalde gebeurtenissen door een asielzoeker zodanig traumatiserend is geweest, dat van hem of haar in redelijkheid niet kan worden
verlangd terug te keren naar het land van herkomst".
Voorts staat "verkrachting van overheidswege dan wel door een politieke of militante groepering" vermeld als één van de traumatische ervaringen die aanleiding kunnen zijn om iemand in het bezit te stellen van een vergunning tot
verblijf.
11. Verweerder heeft de door eiseres gestelde ervaringen niet betwist.
Verweerder heeft evenmin bestreden dat eiseres de gebeurtenissen als traumatiserend heeft ervaren. Gelet hierop en op de ratio van het beleid kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met de motivering dat er
geen aanleiding was eiseres in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de verkrachtingen van eiseres een politieke achtergrond hebben. Hiertoe wordt overwogen dat in
eerdergenoemde werkinstructie wordt weergegeven dat bepaalde traumatische ervaringen -deze zijn genoemd in de werkinstructie- aanleiding kunnen geven tot verlening van een vergunning tot verblijf en dat deze passage gezien de
bewoordingen van de instructie niet uitsluit dat ook overige traumatische ervaringen aanleiding kunnen zijn voor het verlenen van een vergunning tot verblijf. Uit het voorgaande volgt dat de enkele constatering dat de verkrachtingen
geen politieke achtergrond hebben, niet met zich brengt dat reeds hierom een vergunning tot verblijf op grond van het traumatabeleid in redelijkheid kon worden geweigerd. Derhalve moet worden geconcludeerd dat aan het bestreden
besluit op dit onderdeel een motiveringsgebrek kleeft en dat het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
Het beroep is mitsdien gegrond. Verweerder zal zich in een nieuw te nemen besluit dienen uit te laten over hetgeen eiseres omtrent de Tamil-brief van 7 oktober 1986 heeft aangevoerd.
12. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn begroot op f 1420,- als kosten van
verleende rechtsbijstand.
13. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
De rechtbank beslist daarom als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de weigering eiseres in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf;
2. vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
3. verklaart het beroep ongegrond voor het overige;
4. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad fl 210,- .
6. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1420, (zegge veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 7 mei 1999, door mr. M.J. Diemer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Panday, griffier.
Afschrift verzonden op: 11 mei 1999
Conc:GP
Col:
Bp: -
D:C
bwst 281295