ECLI:NL:RBSGR:1999:AA6568
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S.J. Bosma
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf voor een Angolese vreemdeling
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Angolese vreemdeling, voor toelating als vluchteling en de verlening van een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. Eiser verblijft sinds 5 november 1994 in Nederland en heeft in 1994 aanvragen ingediend voor vluchtelingenstatus en een vergunning tot verblijf. Deze aanvragen zijn in 1995 afgewezen vanwege kennelijke ongegrondheid, maar eiser kreeg wel een vergunning tot verblijf als alleenstaande minderjarige asielzoeker. Na een bezwaarschrift en een hoorzitting in 1996 werd het bezwaar ongegrond verklaard en werd de vergunning tot verblijf ingetrokken. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zijn advocaat heeft aangegeven dat het beroep zich beperkt tot de vraag of eiser in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf.
De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 27 oktober 1999 is het onderzoek ter zitting gehouden. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door een gemachtigde van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfels zijn over de juistheid van de gegevens die eiser heeft verstrekt over zijn woonadres in Angola. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en dat het individuele ambtsbericht niet zonder meer als bewijs kan worden aangenomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat eiser aanspraak heeft op een vergunning tot verblijf op grond van het driejarenbeleid, aangezien er meer dan drie jaar is verstreken sinds de intrekking van zijn vergunning.
De rechtbank concludeert dat de intrekking van de vergunning tot verblijf onvoldoende is gemotiveerd en dat er geen contra-indicaties zijn die de weigering van de vergunning rechtvaardigen. De rechtbank beveelt verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon voor de vergoeding van griffierechten.