ECLI:NL:RBSGR:1999:AA6566
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.E.A.M. van Waesberghe
- P.C. Stroebel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag door de Minister van Buitenlandse Zaken op basis van onvoldoende middelen van bestaan voor kortdurend verblijf
In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse nationaliteit bezittende man, op 22 mei 1998 een aanvraag ingediend voor een visum met als doel een kortdurend verblijf in Nederland voor familiebezoek. De aanvraag werd op 26 mei 1998 door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 29 december 1998 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser op 26 januari 1999 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank diende te beoordelen of de afwijzing van de visumaanvraag rechtmatig was, waarbij de focus lag op de vraag of eiser voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een visum, met name de eis van voldoende middelen van bestaan.
De rechtbank overwoog dat eiser zelf niet over voldoende middelen beschikte en dat zijn neef, die als referent fungeerde, ook niet voldeed aan de solvabiliteitseisen om als garant op te treden. Eiser stelde dat hij slechts voor een kortdurend familiebezoek naar Nederland wilde komen en dat zijn neef de kosten zou dekken. De rechtbank oordeelde echter dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet relevant waren voor de beoordeling van de solvabiliteit van de referent. De rechtbank concludeerde dat de Minister van Buitenlandse Zaken terecht had vastgesteld dat eiser niet in aanmerking kwam voor het gevraagde visum, en dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open.