ECLI:NL:RBSGR:1999:AA6422
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met Dublinclaim
In deze zaak verzoekt A, mede namens haar minderjarig kind, om een voorlopige voorziening in het kader van haar asielaanvraag. A, die de Iraanse nationaliteit bezit, verblijft sinds 10 juli 1999 in Nederland en heeft op 9 november 1999 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling. De Staatssecretaris van Justitie heeft op 13 november 1999 medegedeeld dat er een Dublinclaim zal worden gelegd bij Frankrijk, waartegen A bezwaar heeft gemaakt. A verzoekt de president van de rechtbank om te bepalen dat de Staatssecretaris haar asielverzoek aan zich dient te trekken en de uitzetting achterwege te laten totdat op het bezwaar is beslist. De president heeft de zaak op 10 december 1999 behandeld, waarbij A in persoon aanwezig was, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de Staatssecretaris niet vertegenwoordigd was. De president overweegt dat de beslissing tot het leggen van een Dublinclaim vatbaar is voor bezwaar en beroep, en dat er voldoende spoedeisend belang is in verband met de onthouding van opvang voor A. Echter, de president oordeelt dat er onvoldoende spoedeisend belang is om de Staatssecretaris op te dragen de Dublinclaim te herzien of het asielverzoek aan zich te trekken. De president wijst het verzoek af, omdat niet is gebleken van zeer schrijnende humanitaire omstandigheden die opvang zouden vereisen. De president concludeert dat de beslissing van de Staatssecretaris om de Dublinclaim te leggen niet onaanvaardbaar is en dat er geen aanleiding is om A opvang te bieden, aangezien haar echtgenoot in Nederland verblijft met een vergunning tot verblijf.