ECLI:NL:RBSGR:1999:AA6364

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/12549
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bewaring van vreemdeling in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 20 december 1999 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling, A, van Soedanese nationaliteit. Eiseres was op 2 december 1999 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet, nadat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, een last tot uitzetting had gegeven. Eiseres heeft via haar advocaat, mr. E. Stap, beroep ingesteld tegen deze maatregel, met het verzoek om opheffing van de bewaring en schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 14 december 1999 heeft eiseres, bijgestaan door haar advocaat, haar bezwaren tegen de rechtmatigheid van de staandehouding naar voren gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de processen-verbaal van de staandehouding niet voldoende duidelijkheid boden over de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende concrete aanwijzingen waren voor illegaal verblijf van eiseres, aangezien de processen-verbaal identiek waren aan die van een andere zaak, wat de rechtmatigheid van de staandehouding in twijfel trok.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bewaring opgeheven en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van Fl. 3.100,- en proceskosten van Fl. 1.420,-. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. W.J. van Bennekom, met griffier L.W. Visser aanwezig. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht jo artikel 34a Vreemdelingenwet
reg.nr.: AWB 99/12549 VRWET
inzake : A, van (gestelde) Soedanese nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Nieuwegein, eiseres,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 2 december 1999 is eiseres op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw) in bewaring gesteld. Verweerder heeft op 2 december 1999 schriftelijk een last tot uitzetting
van eiseres gegeven.
Bij beroepschrift van 3 december 1999 heeft mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam, namens eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van
schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 14 december 1999. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Stap, voornoemd.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. P.C.
Mostert, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft zich aanvankelijk gerefereerd. Nadat de rechtbank de gemachtigde van eiseres er ambtshalve op heeft gewezen dat het - in de onderhavige zaak - opgemaakte proces-verbaal identiek is aan een proces- verbaal dat is
opgemaakt in de zaak van een persoon die met eiseres in hetzelfde pand is staandegehouden, terwijl er in beide zaken verschillen (moeten) zijn in de feiten en omstandigheden waaronder deze personen zijn aangetroffen, heeft eiseres
aangevoerd dat niet duidelijk is of haar staandehouding op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De staandehouding van eiseres heeft op rechtmatige wijze plaatsgevonden. Op grond van ervaringsgegevens beschikten de opsporingsambtenaren ambtshalve over de
wetenschap dat in het bordeel waar eiseres is aangetroffen veelvuldig illegaal in Nederland verblijvende prostituees zijn aangetroffen. Nu de opsporingsambtenaren hebben waargenomen dat eiseres als prostituee werkzaam was, bestonden
er ten aanzien van haar voldoende concrete aanwijzingen over illegaal verblijf. De omstandigheid dat de inhoud van het in de onderhavige zaak opgemaakte proces-verbaal - vrijwel letterlijk - overeenkomt met de inhoud van een
proces-verbaal dat door een collega van de opsporingsambtenaar is opgemaakt met betrekking tot de staandehouding van een ander persoon in hetzelfde pand - zulks terwijl de omstandigheden waaronder zij staande zijn gehouden ten dele
verschillend (moeten) zijn geweest - doet volgens verweerder aan die conclusie niet af, nu zowel eiseres als de andere vrouw werkende als prostituee zijn aangetroffen. Verweerders gemachtigde heeft aangeboden de rechtbank - zo nodig
- een aanvullend proces-verbaal te doen toekomen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de door hoofdagent A.H.C. Bakker, respectievelijk door hoofdagent J.M.F. Oeverhaus op 2 december 1999 "terzake artikel 19, eerste en tweede lid Vw" opgemaakte processen-verbaal, op enkele hier niet
relevante uitzonderingen na, woordelijk overeenstemmen.
Deze vaststelling leidt er toe dat ervan moet worden uitgegaan dat deze beide verbalisanten op hetzelfde tijdstip (2 december 1999 te 13.45 uur) op dezelfde locatie (te weten "op de [...]steeg 3 te B") ieder voor zich een vrouw voor
het raam zagen zitten "gekleed in ondergoed (), kennelijk met de bedoeling om zich te prostitueren", alsmede dat zij ieder voor zich, na het perceel te hebben betreden, in het pand "een kennelijk Afrikaanse vrouw aantroffen, welke
gekleed was". De rechtbank stelt voorts
vast dat uit de genoemde processen-verbaal niet kan worden afgeleid wie van de blijkens die processen-verbaal staande gehouden perso(o)n(en) de voor het raam gezeten vrouw was, en wie de in het pand gekleed aangetroffen vrouw.
De hiervoor gedane vaststellingen kunnen niet tot een andere gevolgtrekking leiden dan dat de rechtbank niet op deugdelijke wijze kan vaststellen of ten aanzien van de eiseressen in de onderhavige zaak en die welke is geregistreerd
onder AWB 99/12550 VRWET, van een rechtmatige staandehouding sprake is geweest.
Ook als de rechtbank ervan uitgaat dat de processen-verbaal omissies bevatten die weliswaar betreurenswaardig zijn, maar als kennelijke vergissingen kunnen worden opgevat, beschikt de rechtbank over onvoldoende houvast om tot de
conclusie te komen dat ten aanzien van beide staande gehouden personen sprake is geweest van voldoende concrete aanwijzingen omtrent illegaal verblijf. Het is immers niet aanvaardbaar dat ten aanzien van iedere (geklede) kennelijk
Afrikaanse vrouw" die zich des middags te 13.45 uur in een bordeel bevindt zonder meer wordt aangenomen dat die vrouw zich illegaal in Nederland bevindt.
Nu uit de stukken waar de rechtbank over beschikt niet is af te leiden welke vrouw voor het raam zat en welke vrouw zich gekleed in het pand bevond, is door verweerder onvoldoende duidelijkheid verschaft over de vraag ten aanzien
van welke vrouw staandehouding gerechtvaardigd was. De rechtbank ziet, gelet het voorgaande, en mede rekening houdende met de aard van de geconstateerde gebreken in de door de verbalisanten opgemaakte processen-verbaal, onvoldoende
aanleiding in te gaan op het ter zitting namens verweerder gedane aanbod om te trachten haar nadere opheldering te verschaffen.
Uit het vorenstaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de invrijheidstelling bevolen, ingaande 20 december 1999.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 34j Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van Fl. 200,- per dag dat de bewaring in een politiecel
ten uitvoer is gelegd en Fl. 150,- per dag dat eiser in een Huis van Bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal Fl. 3.100,-.
Gelet op het bovenstaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiseres in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op Fl. 1.420,-, als kosten
van verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 20 december 1999 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot Fl. 3.100,- (een en dertighonderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot Fl. 1.420,- (veertienhonderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 20 december 1999, in tegenwoordigheid van L.W. Visser, griffier.
Afschrift verzonden op: 30 december 1999
Conc.: WB/LV
Coll:
Bp:-
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.