ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5942

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/11789
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om terug te komen op een eerder besluit tot weigering van een vergunning tot verblijf

In deze zaak gaat het om een verzoek van eiseres, een Nigeriaanse vrouw die sinds 1989 in Nederland verblijft, om terug te komen op een eerder besluit van de Staatssecretaris van Justitie, waarin haar aanvraag voor een vergunning tot verblijf werd afgewezen. Eiseres had aanvankelijk een aanvraag ingediend om bij haar Nederlandse partner te verblijven, maar deze werd afgewezen omdat zij niet kon aantonen ongehuwd te zijn. Na een aantal juridische stappen, waaronder een bezwaar en een beroep, heeft eiseres in juli 1999 verzocht om het eerdere besluit te herzien, nu zij wel in het bezit was van een gelegaliseerde verklaring van ongehuwd zijn. De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 3 december 1999 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiseres niet als een nieuwe aanvraag kon worden beschouwd, maar als een verzoek om terug te komen op een eerder besluit. De rechtbank concludeerde dat de reactie van verweerder op het verzoek van eiseres geen rechtsgevolg had en dat het bestreden besluit in redelijkheid kon worden gehandhaafd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/11789 VRWET
inzake: A, wonende te B, eiseres,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1966, bezit de Nigeriaanse nationaliteit.
Zij verblijft sedert 22 december 1989 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 7 juli 1997 heeft zij bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf voor
verblijf bij haar Nederlandse partner C. Bij besluit van 20 oktober 1997 heeft verweerder op deze aanvraag afwijzend beslist op grond van het feit dat eiseres niet met
gelegaliseerde en geverifieerde officiële documenten heeft aangetoond ongehuwd te zijn. Eiseres heeft tegen dit besluit op 13 november 1997 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 11 december 1997 ongegrond verklaard. Bij
beroepschrift van 6 januari 1998 heeft eiseres tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij verzoekschrift van 12 december 1997, waarvan het petitum is gewijzigd bij brief van 6 januari 1998, heeft eiseres de
president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen ertoe strekkende verweerder te verbieden om haar hangende de behandeling van het beroep uit Nederland te verwijderen. Bij uitspraak van 4 december 1998 heeft
de rechtbank van deze zittingsplaats het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Bij uitspraak van dezelfde datum is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Vervolgens heeft eiseres bij brief van 13 juli 1999 verweerder verzocht om op het besluit van 11 december 1997 terug te komen in verband met gewijzigde omstandigheden, gelegen in het feit dat zij thans wel in het bezit is van een
verklaring van ongehuwd zijn. Zij heeft verweerder daarbij verzocht haar een vergunning tot verblijf te verlenen. Bij brief van 2 augustus 1999 heeft eiseres haar verzoek aangevuld.
Bij brief van 2 augustus 1999 heeft verweerder meegedeeld dat het verzoek van eiseres de strekking heeft van een nieuwe aanvraag en dat een nieuwe aanvraag moet voldoen aan de wettelijke voorschriften welke zijn gesteld voor het in
behandeling nemen van een aanvraag. Eiseres heeft tegen deze brief, indien en voorzover die moet worden beschouwd als een beslissing op haar verzoek, bezwaar gemaakt bij brief van 5 augustus 1999.
Op 25 oktober 1999 heeft zij het bezwaar verder aangevuld. Bij besluit van 12 november 1999 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is op 11 november 1999 aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
2. Bij beroepschrift van 11 november 1999, aangevuld bij brief van 12 november 1999, heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. In beroep heeft eiseres de rechtbank verzocht het bestreden besluit te
vernietigen en het beroep gegrond te verklaren, met veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 15 november 1999 zijn de op de zaak betrekking
hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 17 november 1999 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiseres heeft haar standpunt nog nader onderbouwd bij brief van
17 november 1999.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 1999.
Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen gemachtigde mr. M. van den Berg, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van
verweerders ministerie. Tevens was de partner van eiseres, C, ter zitting aanwezig.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Met haar verzoek van 13 juli 1999 beoogt eiseres verweerder er toe te brengen alsnog te bewilligen in toelating bij haar Nederlandse partner C. Eiseres heeft bij gelegenheid van haar verzoek een kopie overgelegd van een op 21 mei
1999 door de Nederlandse ambassade te Lagos, Nigeria, gelegaliseerde en geverifieerde verklaring van ongehuwd zijn. Tevens heeft zij een kopie van de salarisspecificatie over de maand juni 1999 van haar partner en een verklaring van
19 juli 1999 van diens burgerlijke staat overgelegd.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De brief van 13 juli 1999 aan verweerder betreft niet een verzoek om herziening, maar een verzoek om terug te
komen op het eerder genomen besluit waarbij een vergunning tot verblijf is geweigerd. De stelling van verweerder in de brief van 2 augustus 1999 dat het verzoek de strekking heeft van een nieuwe aanvraag is volstrekt onjuist.
Eiseres heeft geenszins de bedoeling gehad een nieuwe aanvraag in te dienen. De brief van 2 augustus 1999 van verweerder kan niet anders worden gelezen dan als een afwijzing van het verzoek respectievelijk een totale weigering om
überhaupt op het verzoek om op het eerder genomen besluit terug te komen te reageren. In beide gevallen is er sprake van een besluit in de zin van de Awb. Indien verweerder in zijn standpunt zou worden gevolgd, zou er nimmer
antwoord gegeven worden op een verzoek om terug te komen op een eerder genomen besluit. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar stelling een kopie overgelegd van bladzijde 175 uit hoofdstuk II van het Praktijkboek Bestuursrecht en
een kopie van een samenvatting van de uitspraak van 12 november 1998 van de rechtbank, zittingsplaats Zwolle, gepubliceerd in de NAV nr. 99/2, bladzijde 154. Eiseres heeft voorts gesteld dat een gedwongen terugkeer naar Nigeria
teneinde aldaar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen, in strijd is met het recht op respect voor het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres er desgevraagd geen twijfel over laten bestaan dat hij met het verzoek van 13 juli 1999 heeft geprobeerd om het wettelijk mvv-vereiste te omzeilen. Eiseres heeft geen nieuwe aanvraag
gedaan. Het gedane verzoek heeft een link met de vorige procedure omdat eiseres altijd heeft beweerd dat zij ongehuwd is. Nu is het bewijs van deze stelling geleverd door middel van een gelegaliseerde en geverifieerde verklaring van
ongehuwd zijn. Het is aan de rechtbank om te bepalen of verzoeken als de onderhavige, om terug te komen op een eerder onherroepelijk geworden besluit, kans van slagen hebben.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 2 augustus 1999 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu deze brief als een mededeling dan wel voorlichting aan de gemachtigde moet worden beschouwd, welke
niet gericht is op rechtsgevolg. Evenmin is met deze brief wijziging opgetreden in de bestaande rechten en verplichtingen van eiseres. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat geen sprake is van een weigering om terug te
komen op een eerder genomen rechtens onaantastbaar geworden besluit. Evenmin is sprake van een weigering om een besluit te nemen. Het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 11 december 1997, kan ingevolge het derde
lid van artikel 1:3 jo artikel 4:6, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt als een nieuwe aanvraag. Aanvragen dienen aan de voorschriften van de artikelen 16 Vw jo 52, 52a Vreemdelingenbesluit (Vb) en 28 en 28a Voorschrift
Vreemdelingen (VV) te voldoen. Zodra eiseres een aanvraag conform deze algemeen geldende voorschriften doet, zal daarop een beslissing worden genomen.
Verweerder heeft voorts gesteld dat de brief van 2 augustus 1999 evenmin als een andere handeling van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1a van de Vw kan worden aangemerkt. Dit artikel doelt op een handeling die voor de
betreffende vreemdeling zelfstandig betekenis heeft. In casu is hiervan geen sprake, nu de bestreden brief een algemene mededeling dan wel voorlichting bevat over de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag om een vergunning tot verblijf
in te dienen.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
7. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder bij brief van 13 juli 1999 heeft verzocht om op het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 11 december 1997 terug te komen en haar alsnog een vergunning tot verblijf te
verlenen.
Naar de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft meegedeeld heeft eiseres geen nieuwe formele aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend, omdat zij het mvv-vereiste wil ontwijken.
9. De rechtbank is van oordeel dat de reactie van verweerder bij brief van 2 augustus 1999 (inhoudende dat het verzoek van eiseres de strekking heeft van een nieuwe aanvraag en dat een nieuwe aanvraag moet voldoen aan een aantal
wettelijke voorschriften) niet op enig rechtsgevolg is gericht en derhalve geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt.
De Vw voorziet in de indiening van een formele aanvraag ter verkrijging van een vergunning tot verblijf. Voor de indiening van de aanvraag zijn regels gesteld in de artikelen 16 Vw jo 52 en 52a Vb jo 28 en 28a VV.
Tegen de beslissing op de aanvraag staan bezwaar en beroep open. In dit systeem past het niet om de brief van verweerder van 2 augustus 1999, die geen reactie is op een formele aanvraag, aan te merken als een zelfstandige op
rechtsgevolg gerichte mededeling.
10. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de brief van verweerder van 2 augustus 1999 evenmin is aan te merken als een handeling in de zin van artikel 1a Vw.
11. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
12. De conclusie is dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig ander algemeen
beginsel van behoorlijk bestuur.
13. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
14. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 3 december 1999, door mr. W.J. van Bennekom, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, griffier.
Afschrift verzonden op: 9 december 1999
Conc.: WR
Coll:
Bp: -
D: B
110497