ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5935
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en afgeleide vluchtelingenstatus in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, A, om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf. Eiser, die de Bosnische nationaliteit bezit, heeft op 11 oktober 1996 aanvragen ingediend, maar zijn verzoek om toelating werd op 9 juli 1997 afgewezen door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, wegens kennelijke ongegrondheid. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 12 december 1997 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 4 juni 1999 de zaak heeft behandeld. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat hij geen beroep doet op zijn eigen vluchtelingenstatus, maar op een afgeleide vluchtelingenstatus op basis van zijn echtgenote, die eerder als vluchteling is toegelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig op de hoogte was van het besluit van 9 juli 1997, omdat dit niet aan zijn gemachtigde was verzonden. Hierdoor is het bezwaarschrift impliciet ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat verweerder bij de beoordeling van de afgeleide vluchtelingenstatus onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiser en zijn echtgenote. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten van eiser toekent.